RECHTBANK DEN HAAG
Zittinghoudende te Utrecht
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06/46190 VRONTN
uitspraak op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) van de enkelvoudige kamer d.d. 9 oktober 2006
[eiser], geboren op [geboortedatum] 1963, van Marokkaanse nationaliteit,
eiser, verblijvende in het Uitzetcentrum Zestienhoven te Rotterdam,
gemachtigde: mr. M.O. Wattilete, advocaat te Amsterdam,
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder.
gemachtigde: mr. M.I. Hekker, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag.
1.1 Verweerder heeft op 21 september 2006 aan eiser met het oog op de uitzetting de maatregel van bewaring ex artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw opgelegd.
1.2 Eiser heeft hiertegen op 22 september 2006 beroep ingesteld bij deze rechtbank. Ingevolge artikel 94, eerste lid, Vw strekt dit beroep tevens tot toekenning van schadevergoeding.
1.3 Het geding is behandeld ter zitting van 2 oktober 2006. Eiser en verweerder hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en verweerder verzocht nadere informatie aan de rechtbank te doen toekomen.
1.4 Bij faxschrijven van 3 oktober 2006 heeft verweerder nadere informatie aan de rechtbank doen toekomen, onder kopieverlening aan de gemachtigde van eiser. De gemachtigde van eiser heeft vervolgens eveneens bij faxschrijven van 3 oktober 2006, zijn reactie op de door verweerder doorgezonden informatie kenbaar gemaakt.
1.5 Beide partijen hebben toestemming verleend voor het achterwege laten van een nadere zitting.
1.6 De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2.1 Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw verklaart de rechtbank het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan, indien zij van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2.2 Eiser heeft de rechtbank verzocht de opheffing van de maatregel van bewaring te bevelen en schadevergoeding toe te kennen en voert daartoe aan dat er sprake is van schending van zijn recht op rechtsbijstand. Eiser heeft uitdrukkelijk verzocht om rechtsbijstand, maar uit het dossier is niet gebleken dat verweerder tijdig en derhalve voor het horen de piketcentrale heeft ingelicht omtrent het verzoek om rechtsbijstand. Weliswaar staat in het dossier vermeld dat om 16.36 uur handmatig een fax zou zijn verzonden naar de piketcentrale, maar hiervan ontbreekt een faxjournaal. Uit het dossier blijkt dat pas na het horen automatisch een fax naar de piketcentrale is verzonden, en wel om 19.55 uur. De gemachtigde van eiser heeft pas de volgende dag de melding ontvangen. Derhalve is er sprake van schending van het recht op rechtsbijstand en heeft verweerder niet de vereiste wachttijd in acht genomen. In dit kader stelt eiser zich voorts op het standpunt dat er sprake is van schending van de beginselen van algemene procesorde nu het faxjournaal van de gestelde fax van 16.36 uur in het dossier ontbreekt. Eiser is van mening dat het in de rede lag dat verweerder op zijn minst voorafgaand aan het gehoor een telefonisch rappel had doen uitgaan aan de piketcentrale. Als de piketcentrale tijdig was ingelicht had de gemachtigde rechtsbijstand kunnen verlenen en had eiser wellicht een lichter middel opgelegd kunnen krijgen gelet op het feit dat hij een paspoort heeft.
2.3 Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding en voert daartoe het volgende aan. Het aanvullende proces-verbaal van 22 september 2006 (gedingstuk 9) is helder omtrent de piketmelding; er is voldaan aan de formele vereisten.Er is geen reden om te twijfelen aan dit op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Indien er al sprake zou zijn van een gebrek, dient dit in het kader van de belangenafweging niet te leiden tot opheffing van de bewaring.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.4 Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van schending van zijn recht op rechtsbijstand. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de rechtbank terzake uit van het volgende. Uit het proces-verbaal van overname blijkt dat eiser op 21 september 2006 aansluitend aan strafrechtelijke detentie, om 19.55 uur in vreemdelingen-bewaring is gesteld (gedingstuk 12). Uit het proces-verbaal van gehoor van 21 september 2006 (gedingstuk 11) blijkt dat verbalisant eiser om 19.50 uur heeft gesproken en gevraagd heeft of hij zich bij het gehoor wilde doen bijstaan door een raadsman. Vervolgens is in dit verbaal opgetekend dat verbalisant naar aanleiding van een bevestigend antwoord van eiser, om 16.36 uur een fax heeft verzonden aan de piketcentrale. De rechtbank constateert dat dit proces-verbaal in chronologisch opzicht intern tegenstrijdig is. In het aanvullend proces-verbaal van 22 september 2006 (gedingstuk 9) is door de desbetreffende verbalisant, ter correctie van het proces-verbaal van gehoor, vermeld dat hij op 21 september 2006 reeds voor 16.36 met eiser heeft gesproken en dat om 16.36 uur handmatig door een collega een faxbericht is verstuurd naar de piketcentrale, die niet door de piketcentrale is bevestigd. In het dossier is hiervan echter geen faxjournaal aanwezig. In het aanvullend proces-verbaal staat voorts vermeld dat om 19.55 uur wederom, doch nu automatisch, een faxbericht naar de piketcentrale is verstuurd. Het faxbericht van 19.55 uur bevindt zich wel in het dossier (gedingstuk 13).
2.5 De rechtbank heeft gelet op het gerelateerde onder rechtsoverweging 2.4 het onderzoek ter zitting geschorst en verweerder verzocht het faxjournaal van de op 21 september 2006 om 16.36 uur handmatig verzonden fax, aan de rechtbank te doen toekomen, teneinde de door verweerder gestelde gang van zaken omtrent de piketmelding aannemelijk te maken.
2.6 Bij faxschrijven van 3 oktober 2006 heeft verweerder wederom een proces-verbaal aan de rechtbank doen toekomen. In dit op 3 oktober 2006 opgemaakte proces-verbaal van bevinding is door een verbalisant van de vreemdelingenpolitie Amsterdam-Amstelland vermeld dat aan hem door de piketcentrale Rotterdam telefonisch is medegedeeld dat de piketmelding op 21 september 2006 te 17.22 uur bij hen is ontvangen.
2.7 De rechtbank overweegt dat verweerder met het proces-verbaal van bevindingen van 3 oktober 2006, dat enkel een mededeling uit tweede hand van een niet met name genoemde medewerker van de piketcentrale behelst, nog immer de gestelde gang van zaken, te weten dat op 21 september 2006 om 16.36 uur handmatig een faxbericht is verstuurd naar de piketcentrale en dat eiser voor dit tijdstip is gevraagd of hij rechtsbijstand wilde, niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank acht daarbij van belang dat de in de aanvullende processen-verbaal opgetekende gang van zaken enerzijds niet wordt gesubstantieerd door onderliggende bewijsstukken – het door de rechtbank gevraagde faxjournaal is nog immer niet aangeleverd, evenmin is door verweerder voorzien in een ontvangstbewijs dan wel een ondertekende verklaring van de piketcentrale – en anderzijds zich wel bewijsstukken in het dossier bevinden die op een andere feitelijke gang van zaken wijzen. De rechtbank overweegt dat onder de gegeven omstandigheden voorbij dient te worden gegaan aan het gestelde in de aanvullende processen-verbaal van 22 september 2006 en 3 oktober 2006.
2.8 De rechtbank overweegt voorts in dit verband dat indien, conform hetgeen verweerder heeft gesteld, op 21 september om 16.36 uur een fax aan de piketcentrale is verzonden doch daarvan tot het tijdstip van gehoor, te weten om 19.50 uur, geen bevestiging is ontvangen, het op de weg van verweerder lag, nu de vreemdeling te kennen had gegeven rechtsbijstand te willen bij het gehoor, om voor aanvang van het gehoor na te gaan of de desbetreffende fax wel correct is verzonden c.q. in goede orde is ontvangen door de piketcentrale. Daarvan is de rechtbank niet gebleken.
2.9 De rechtbank is dan ook van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van schending van het bepaalde in artikel 5.2, vijfde lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). De rechtbank overweegt dat het in dit artikellid vastgelegde recht op rechtsbijstand een bijzondere toepassing is van het in artikel 18 van de Grondwet opgenomen recht van een ieder om zich in rechte te doen bijstaan. De rechtbank benadrukt dat dit grondrecht van bijzonder belang is voor individuen die van hun vrijheid zijn beroofd, zoals ook uitdrukkelijk in de toelichting op artikel 18 Gw is opgenomen: “De burger behoort in rechte, met name als zijn persoonlijke vrijheid in het geding is, zich verzekerd te weten van de mogelijkheid tot het inroepen van bijstand. Hem mag niet worden geweigerd zich te laten bijstaan.”( zie kamerstuk II, 1975-1976, 13873, nr.3,p.8).
2.10 De rechtbank overweegt echter dat hoewel, zoals hierboven betoogd, de schending van eisers recht op rechtsbijstand in beginsel gekwalificeerd dient te worden als een ernstige schending van het recht, dit in het onderhavige geval niet behoeft te leiden tot opheffing van de maatregel van bewaring en acht daartoe het volgende redengevend. Op grond van artikel 94, vierde lid, Vw, dient te worden beoordeeld of de met de inbewaringstelling gediende belangen niet in redelijke verhouding staan met de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De vreemdeling heeft ter zitting, desgevraagd, de juistheid van de in het proces-verbaal van het gehoor ex artikel 59 Vw opgenomen verklaringen niet betwist en aangegeven nog steeds achter die verklaringen te staan.
2.11 Ten aanzien van eiser stelling dat, indien hij wel tijdig was bijgestaan door zijn gemachtigde, aan hem eventueel een lichter middel opgelegd had kunnen worden, overweegt de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 september 2006 (JV 2005/452), dat hij het oordeel of verweerder met een lichter middel kon volstaan, slechts zeer terughoudend kan toetsen. Gelet op de gronden die aan de bewaring ten grondslag zijn gelegd, en welke door eiser niet zijn betwist, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet behoeven over te gaan tot het opleggen van een lichter middel.
2.12 Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de toepassing noch tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring ten aanzien van eiser in strijd is met de Vw. Evenmin is gebleken dat bij afweging van alle daarbij betrokken belangen de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
2.13 Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende voortvarendheid betracht ten aanzien van de uitzetting nu eiser staat gepland voor een vlucht op 5 oktober 2006 naar Casablanca.
2.14 Het beroep dient derhalve ongegrond verklaard te worden. De opheffing van de maatregel van bewaring wordt niet bevolen. Gelet hierop bestaat evenmin grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
2.15 Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
verklaart het beroep ongegrond;
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M.E. Bernini, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2006, in tegenwoordigheid van mr. M.H. van Zeijts, als griffier.
Rechtsmiddel
Ingevolge artikel 95 Vw staat tegen deze uitspraak binnen een week na de dag van bekendmaking hiervan voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen deze uitspraak te bevatten.