RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer: 09.900.562-06;
's-Gravenhage, 3 november 2006
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte :
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1963, te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 20 oktober 2006.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.M. Seebregts, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie, mr A.M.J. Adriaansen, heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1 primair en 2 primair telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarde reclasseringscontact, ook als dat inhoudt een behandeling bij De Waag.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.1. t/m A.4., alsmede de wijziging telastlegging, gemerkt A.5.
De rechtbank is op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting tot het oordeel gekomen dat ten aanzien van het onder 2 primair telastgelegde feit niet aannemelijk is geworden dat de opzet van verdachte erop was gericht om het slachtoffer door middel van dwang, geweld of andere feitelijkheden te dwingen tot het tegen haar zin ondergaan van seksuele handelingen als nader omschreven in de telastlegging.
De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem onder 2. primair telastgelegde feit heeft gepleegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij
-gewijzigde- dagvaarding onder 1. primair en 2. subsidiair vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.1. t/m B.4.
De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van de onder 1. telastgelegde feitelijke gedragingen betoogd dat daarvoor onvoldoende wettig bewijs aanwezig is, nu het enige bewijs bestaat uit de verklaring van het slachtoffer. Voor zover anderen erover hebben verklaard, betreft het enkel hetgeen zij van het slachtoffer hebben gehoord. Dergelijke verklaringen leveren volgens de Hoge Raad niet voldoende steunbewijs op, aldus de raadsman. Daarnaast, zo vervolgt hij, kan niet worden gesproken van voldoende overtuigend bewijs, omdat de geloofwaardigheid van verklaring van het slachtoffer met de nodige terughoudendheid dient te worden bekeken.
De rechtbank onderschrijft het betoog niet. De verklaring van het slachtoffer staat niet op zichzelf. Haar vriendin [naam vriendin] heeft niet enkel verklaard over hetgeen zij van het slachtoffer heeft gehoord, maar ook over datgene dat zij zelf heeft waargenomen; zoenen en knuffelen. Verder is er de verklaring van de huisarts dat hij op 3 december 2002 door het slachtoffer is geconsulteerd voor het verstrekken van de anti-conceptiepil. Deze datum spoort met de periode waarin volgens het slachtoffer de seksuele relatie met verdachte is begonnen. Niets wijst erop dat, zoals de raadsman heeft aangevoerd, het slachtoffer de pil is gaan slikken vanwege acnéklachten of menstruatiepijnen. Daarnaast zijn er nog de hotelboekingen, die ook hebben plaatsgevonden in de periode waarover het slachtoffer verklaart. De door verdachte gegeven verklaring dat hij de hotelkamers boekte voor het slachtoffer, opdat zij in alle rust haar huiswerk kon doen, komt de rechtbank, mede in het licht van het vorenstaande, onaannemelijk voor.
Het is de rechtbank bovendien opgevallen dat de eerste hotelboeking dateert van 15 november 2002, hetgeen samenvalt met het moment waarop volgens het slachtoffer de seksuele relatie tussen haar en de verdachte is begonnen.
Op grond van deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht de rechtbank voldoende wettig bewijs aanwezig.
Ook is de rechtbank voldoende overtuigd. Niet valt in te zien dat aan de geloofwaardigheid van de verklaring van het slachtoffer dient te worden getwijfeld, nu zij eerst tot aangifte is overgegaan nadat verdachte zich niet had gehouden aan de in zijn gesprek met de politie, het slachtoffer en haar moeder gemaakte afspraken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen straffen het volgende overwogen.
Verdachte, die aanvankelijk haar wiskundeleraar en later ook haar mentor was, heeft met een meisje van 13 jaar een seksuele relatie gehad, die in totaal bijna 5 jaar heeft geduurd. Deze omgang bestond in het begin uit het strelen van het lichaam als ook het zoenen van dit meisje. Vervolgens heeft verdachte met haar geslachtsgemeenschap gehad en zich door haar oraal laten bevredigen.
Dit misbruik is toen het meisje eenmaal 16 jaar was geworden gewoon doorgegaan.
Dit zijn verwerpelijke feiten.
De rechtbank neemt dit verdachte dan ook zeer kwalijk.
Verdachte heeft het meisje haar jeugd ontnomen, hetgeen ook naar voren is gekomen in de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring. Het verschil in leeftijd tussen verdachte en het meisje was 25 jaar. Verdachte had beter moeten weten, zeker gelet op de machtsverhouding die tussen hen beiden bestond.
Verdachte heeft tot op heden niet -ook niet ter terechtzitting- zijn verantwoordelijkheid voor de gang van zaken genomen; hij blijft het gebeuren in belangrijke mate (ten dele) ontkennen.
Het meisje, dat aanvankelijk verliefd op verdachte was, maar later een andere kant van verdachte heeft leren kennen, toen zij geconfronteerd werd met zijn bezitterige en jaloerse gedrag, was niet in staat de relatie te beëindigen. Zij heeft in het bijzijn van haar ouders en de politie een gesprek met verdachte gehad.
Tijdens dat gesprek heeft het slachtoffer verdachte laten weten dat zij niets meer met verdachte te maken wilde hebben. Zij heeft toen nog geen aangifte gedaan, aangezien verdachte had toegezegd haar met rust te zullen laten en omdat zij dat zijn kinderen niet wilde aandoen. Verdachte heeft echter enkele uren na het gesprek, zowel per sms als telefonisch, contact gezocht. Daarop is het slachtoffer alsnog naar de politie gestapt om aangifte te doen.
Verdachte heeft het dan ook geheel aan zich zelf te wijten, dat hij nu terecht staat.
Over de persoon van verdachte is het volgende gerapporteerd.
De rechtbank heeft acht geslagen op het over verdachte opgestelde rapport van 16 oktober 2006 van prof. dr. R.A.R. Bullens, deskundige van de FORA, Forensische Diagnostiek, psycholoog te Leiden.
In deze rapportage wordt verdachte beschreven als een persoon die op cognitief gebied op bovengemiddeld niveau functioneert; zijn verbale productieve kwaliteiten zijn sterk ontwikkeld. Hij is sturend in zijn gesprekshouding en imponeert in contact. Hij toont weinig zelfinzicht noch inzicht in gedachten en gevoelens van anderen. Hij lijkt de neiging te hebben zich gedienstig op te stellen, doch hij vertoont berekenend en sturend gedrag.
Er is, aldus het rapport, sprake van een persoonlijkheidsstoornis NAO (niet anderszins omschreven).
Aangezien verdachte de feiten waarvan hij verdacht wordt grotendeels ontkent, heeft de deskundige de vragen over de toerekenbaarheid en de op te leggen straf of maatregel onbeantwoord gelaten.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het Vroeghulp Interventierapport van 13 juli 2006 van het Psycho-Medisch Centrum Parnassia van de Reclassering Nederland, alsmede op het voorlichtingsrapport van het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering van 14 augustus 2006.
In dit laatste rapport staat dat verdachte is aangemeld voor een behandeling bij De Waag.
Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat die behandeling inmiddels is gestart.
De reclassering adviseert de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf straf met als bijzondere voorwaarden een verplicht reclasseringscontact op te leggen, waarin toezicht wordt gehouden op de behandeling ter voorkoming van recidive.
Volgens de reclassering zijn er geen contra-indicaties tot het uitvoeren van een werkstraf.
Hoewel de rechtbank van oordeel is dat het plegen van feiten als hier aan de orde op zich een (langdurige) onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt, zal zij gelet op het navolgende afwijken van de eis van de officier van justitie.
De rechtbank neemt In aanmerking dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, hij reeds vrijwillig met de behandeling bij De Waag is gestart en een werkkring buiten het onderwijs heeft aanvaard.
Nu bovendien de voorlopige hechtenis van verdachte door het gerechtshof op 25 augustus 2006 is geschorst, zal de rechtbank verdachte niet -zoals door de officier van justitie gevorderd- alsnog naar de gevangenis laten gaan. Hierbij wordt overwogen dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wellicht de reeds gestarte behandeling ten nadele beïnvloedt.
Verdachte loopt verder de kans door detentie zijn nieuwe baan te verliezen, waardoor ook zijn gezin zou worden gedupeerd.
De rechtbank acht de navolgende straffen passend en geboden, waarbij wordt aangetekend dat zij aan de voorwaardelijke gevangenisstraf in dit geval een proeftijd van 3 jaar zal verbinden.
De rechtbank beoogt daarmee dat het verdachte in de toekomst ervan weerhoudt vergelijkbare strafbare feiten te plegen.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen :
9, 14a (oud), 14b (oud), 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 57, 245, 248a van het Wetboek van
Strafrecht;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij dagvaarding onder 2 primair telastgelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij
-gewijzigde- dagvaarding onder 1 primair en 2 subsidiair telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt :
MET IEMAND, DIE DE LEEFTIJD VAN TWAALF JAREN MAAR NOG NIET DIE VAN ZESTIEN JAREN HEEFT BEREIKT, BUITEN ECHT, ONTUCHTIGE HANDELINGEN PLEGEN DIE BESTAAN OF MEDE BESTAAN UIT HET SEKSUEEL BINNENDRINGEN VAN HET LICHAAM, meermalen gepleegd.
DOOR MISBRUIK UIT FEITELIJKE VERHOUDINGEN VOORTVLOEIEND OVERWICHT EEN MINDERJARIGE, WIENS MINDERJARIGHEID HIJ KENT, OPZETTELIJK BEWEGEN TOT HET PLEGEN VAN ONTUCHTIGE HANDELINGEN OF ZODANIGE HANDELINGEN VAN HEM TE DULDEN, meermalen gepleegd.
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot :
gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar;
bepaalt, dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 3 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
in verzekering gesteld op: 10 juli 2006;
in voorlopige hechtenis gesteld op: 13 juli 2006;
de voorlopige hechtenis is door het gerechtshof geschorst op 25 augustus 2006.
en onder de bijzondere voorwaarden :
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland zolang die instelling zulks nodig acht en zich zal houden aan andere aanwijzingen te geven door deze instelling, ook als dat inhoudt een voortzetting van de behandeling bij De Waag.
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
veroordeelt verdachte tevens tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid voor de tijd van 240 uren;
beveelt dat, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 120 dagen;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht
zal geschieden op 2 uur per dag, zodat 158 uren subsidiair 79 dagen hechtenis resteren;
heft op het op 25 augustus 2006 geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij -gewijzigde- dagvaarding onder 1 en 2 subsidiair meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs A.M.H. Geerars, voorzitter,
H.M.D. de Jong en V.F. Milders, rechters,
in tegenwoordigheid van M.L.A. van der Togt, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 november 2006.