ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ1346

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 maart 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/26370
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Turkse eiser met verblijf in Moldavië

In deze zaak heeft een Turkse eiser een asielaanvraag ingediend in Nederland, nadat hij eerder legaal verblijf had in Moldavië. De aanvraag werd afgewezen door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, die stelde dat Moldavië als land van eerder verblijf voor de eiser kan dienen, waar hij toegang zal krijgen totdat hij elders duurzame bescherming vindt. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag beoordeeld en geconcludeerd dat de Minister in redelijkheid kon vaststellen dat de eiser wederom toelating tot Moldavië zou verkrijgen. De eiser had verklaard dat zijn verblijfsvergunning in Moldavië zou worden verlengd en dat hij op basis van zijn huwelijk met een Moldavische vrouw opnieuw zou worden toegelaten. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheid dat zijn Turkse paspoort was ingenomen door de Moldavische ambassade niet afdoet aan de mogelijkheid van toelating tot Moldavië, aangezien niet was aangetoond dat de Moldavische autoriteiten de verlenging van zijn verblijfsvergunning zouden weigeren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat later door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State werd bevestigd. De uitspraak benadrukt de toepassing van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000, waarin wordt gesteld dat bij de beoordeling van asielaanvragen ook rekening moet worden gehouden met de toegang tot een land van eerder verblijf.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE, zittinghoudende te ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 05/26370
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 maart 2006
inzake
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1974,
nationaliteit Turkse,
verblijvende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. W.J.C. Robben,
tegen
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde mr. R.J.M. Peeters.
Procesverloop
Bij besluit van 18 mei 2005 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
Het beroep is behandeld ter zitting van 16 februari 2006, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening van een verblijfsvergunning vormen. Verweerder heeft die afwijzing gebaseerd op het bepaalde in het eerste lid in samenhang met het bepaalde in het tweede lid, aanhef en onder i, van artikel 31, van de Vw 2000, aangezien Moldavië voor eiser is aan te merken als land van eerder verblijf waar hij zal worden toegelaten totdat hij elders duurzame bescherming zal hebben gevonden. Derhalve heeft geen inhoudelijke toetsing van eisers asielrelaas plaatsgevonden.
2. Uit de gedingstukken blijkt dat eiser, voorafgaand aan zijn komst naar Nederland, in november 1997 van Turkije naar Moldavië is gereisd waar hij aan de universiteit van Moldavië heeft gestudeerd. Daarnaast heeft eiser heeft in Moldavië zijn eigen bedrijfje opgericht. Eiser heeft ongeveer zeven jaar legaal verblijf in Moldavië genoten. In maart 2004 is eiser (in Turkije) getrouwd. Zijn echtgenote heeft de Moldavische nationaliteit. In november 2004 heeft eiser Moldavië verlaten en is hij naar Nederland gereisd.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
4. Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 kan worden verleend in de in artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 genoemde gevallen.
5. Ingevolge artikel 31, tweede lid, van de Vw 2000, wordt bij het onderzoek naar de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van die wet mede betrokken de omstandigheid dat:
(…)
i. de vreemdeling in een land van eerder verblijf zal worden toegelaten totdat hij elders duurzame bescherming zal hebben gevonden;
(…)
6. De minister voert blijkens onderdeel C1/5.11 van de Vreemdelingencirculaire (Vc 2000) bij de uitvoering van deze bepaling het beleid dat indien er sprake is van een land van eerder verblijf, dient te worden vastgesteld of dit land van eerder verblijf duurzame bescherming biedt tegen refoulement.
De asielzoeker heeft in het land van eerder verblijf duurzame bescherming als een van de volgende gevallen a of b van toepassing is:
a. Het land van eerder verblijf is partij bij het Vluchtelingenverdrag van Genève van 1951 én leeft dit verdrag te goeder trouw na. (…) Voorts is het in deze gevallen niet nodig dat de asielzoeker beschikt over een verblijfstitel voor dat land van eerder verblijf. Het is voldoende dat hij toegang krijgt tot het grondgebied van dit land. Dit moet blijken uit een schriftelijk bericht van dit land (bijvoorbeeld een gehonoreerde claim). Dit schriftelijk bericht behoeft niet te worden opgevraagd indien uit algemene informatie of uit andere bronnen reeds blijkt dat de vreemdeling zijn verblijf in het land van eerder verblijf zal kunnen voortzetten.
b. (…).
7. Moldavië is partij bij het Vluchtelingenverdrag en niet is gesteld of gebleken dat Moldavië dit verdrag niet te goeder trouw zou naleven, zodat het niet nodig is dat eiser beschikt over een verblijfstitel voor Moldavië.
8. De rechtbank stelt vast dat een schriftelijk bericht waaruit blijkt dat eiser toegang heeft tot het grondgebied van Moldavië ontbreekt zodat het geschil zich toespitst op de vraag of eiser toegang krijgt tot het grondgebied van Moldavië en dat uit algemene informatie of uit andere bronnnen reeds blijkt dat eiser zijn verblijf in Moldavië zal kunnen voortzetten.
9. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser zijn verblijf in Moldavië zal kunnen voortzetten. In dit verband heeft verweerder verwezen naar een rapportage van de UNHCR en het Country Report van het U.S. Department of State “Moldova 2004” van 28 februari 2005. Voorts heeft verweerder gewezen op de verklaring van eiser dat hij reeds eerder de bescherming van de Moldavische autoriteiten heeft ingeroepen en dat hij deze bescherming heeft gekregen. Daarnaast heeft verweerder verwezen naar de verklaring van eiser in het nader gehoor dat hij zijn verblijfs- en werkvergunning zonder problemen kan verlengen en dat hij ook op basis van zijn huwelijk recht heeft op een verblijfsvergunning.
10. Eiser heeft betwist dat hij zijn verblijf in Moldavië kan voortzetten en zich op het standpunt gesteld dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser toegang krijgt tot het grondgebied van Moldavië. Eisers verblijfsvergunning is op 24 juli 2004 verlopen, zodat hij niet langer beschikt over een geldige verblijfsvergunning voor Moldavië. Eiser heeft contact opgenomen met de ambassade van Moldavië te Brussel, maar uit telefonische informatie van de ambassade is gebleken dat eiser zonder geldige verblijfsvergunning of zonder geldig paspoort niet naar Moldavië kan terugkeren. Het paspoort van eiser is ingenomen door de reisagent zodat eiser ook niet meer beschikt over een paspoort. Eiser is vervolgens naar de Moldavische ambassade toegegaan, alwaar een ambassademedewerker eiser heeft medegedeeld dat de aanvraag om afgifte van een laissez-passer uitsluitend in behandeling wordt genomen indien de aanvraag is ingediend door de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Volgens eiser is uit algemene informatie of objectieve bronnen evenmin gebleken dat hij tot Moldavië zal worden toegelaten.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid kunnen vaststellen dat eiser wederom toelating verkrijgt tot Moldavië.
Allereerst staat vast dat Moldavië partij is bij het Vluchtelingenverdrag en is niet betwist dat Moldavië het Vluchtelingenverdrag te goeder trouw naleeft. Reeds hierom staat vast dat eiser toelating zal krijgen tot Moldavië en dat dit land bescherming zal bieden tegen refoulement.
Voorts heeft eiser zelf verklaard dat hij geldig heeft verbleven in Moldavië en dat zijn verblijfsvergunning zal worden verlengd. Ook heeft eiser verklaard dat hij op basis van zijn huwelijk met een Moldavische wederom zal worden toegelaten tot dat land.
Het door eiser gestelde probleem dat hij voor wedertoelating - naar de rechtbank begrijpt: op reguliere gronden - de beschikking dient te hebben over zijn Turkse paspoort maar dat dit paspoort is ingenomen door de Turkse ambassade in Moldavië kan aan het voorgaande niet afdoen. Niet is aantoonbaar gebleken dat de Moldavische autoriteiten om deze reden een verlenging van zijn verblijfsvergunning weigeren.
Ten slotte mag van eiser worden verwacht dat hij - uitgaande van de door hem gestelde situatie - serieuze pogingen doet om wederom een Turks paspoort te verkrijgen om daarmee toegang tot Moldavië op reguliere gronden te waarborgen. Van zulke pogingen is de rechtbank niet gebleken.
12. Gelet op vorenstaande overweging is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden met toepassing van het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder i, van de Vw 2000, de aanvraag van eiser heeft afgewezen.
13. Het beroep is derhalve ongegrond.
14. Voor een veroordeling van één der partijen in de door de andere partij gemaakte kosten bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. E.H.M. Druijf als rechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. F.C. Meulemans als griffier op 8 maart 2006.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij:
Raad van State
Afdeling bestuursrechtspraak
Hoger beroep vreemdelingenzaken
Postbus 16113
2500 BC ’s-Gravenhage
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 Vw van de 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Awb bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.
Afschriften verzonden: