ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ1162

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/1335 WET
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen boete wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 14 september 2006 uitspraak gedaan in een beroep tegen een boete die was opgelegd aan V.O.F. Rozenkwekerij [X.] wegens overtredingen van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid had op 14 juli 2005 een boete van € 9.500,- opgelegd aan eiseres, omdat zij een vreemdeling zonder de vereiste tewerkstellingsvergunning arbeid had laten verrichten. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank, waarbij zij aanvoerde dat de boete ten onrechte was opgelegd en dat zij altijd de identiteit van haar medewerkers had gecontroleerd.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat eiseres in strijd heeft gehandeld met artikel 2, eerste lid, en artikel 15, tweede lid, van de Wav. De rechtbank oordeelde dat de verantwoordelijkheid voor het controleren van de identiteit van werknemers bij eiseres lag, ook al had zij afspraken gemaakt met het uitzendbureau. De rechtbank concludeerde dat verweerder in redelijkheid tot het opleggen van de boete had kunnen overgaan en dat de hoogte van de boete niet onevenredig was, gezien de beleidsregels en de ernst van de overtredingen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat tegen deze uitspraak binnen zes weken hoger beroep kon worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De uitspraak werd gedaan door mr. M.M.F. Holtrop en openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier mr. F.R. Schouten-Korwa.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
derde afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 06/1335 WET
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
V.O.F. Rozenkwekerij [X.]., eiseres, domicilie kiezende ten kantore van haar gemachtigde, mr. E. Schaap Enterman, medewerkster SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer,
en
de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
1. Bij besluit van 14 juli 2005 heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd. Eiseres heeft tegen dit besluit bij schrijven van 22 augustus 2005 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 5 januari 2006 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij schrijven van 14 februari 2005 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
3. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 5 september 2006. Eiseres is verschenen bij haar vennoot [X.] en bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. Eekhout en mr. Grandiek.
Motivering
1. In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in het licht van de daartegen aangedragen beroepsgronden de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2. Verweerder heeft eiseres wegens een op 12 maart 2005 door de arbeidsinspectie geconstateerde overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) en artikel 15, tweede en derde lid, van de Wav een boete opgelegd van € 9.500,-. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat de overtreding van deze bepalingen van de Wav verwijtbaar en aan eiseres toe te rekenen is. Voorts heeft verweerder in het bestreden besluit gesteld dat niet gebleken is van feiten en omstandigheden die aanleiding geven de opgelegde boete te matigen of in te trekken.
3. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat de boete ten onrechte is opgelegd. Allereerst stelt eiseres dat het opleggen van een boete aan een vennootschap onder firma in strijd is met het legaliteitsbeginsel en het bestreden besluit dan ook niet in stand kan blijven. Verder brengt eiseres naar voren dat sinds twee jaar gebruik wordt gemaakt van de diensten van het uitzendbureau Only Jobpower B.V., dat steeds een vaste ploeg medewerkers stuurt. Van deze medewerkers heeft eiseres de identiteit gecontroleerd. De afspraak met Only Jobpower B.V. is dat zij eiseres vooraf informeert als andere medewerkers worden gestuurd. Op zaterdag is het gebruikelijk dat de ploeg start met de werkzaamheden en dat tijdens de koffiepauze de controle plaatsvindt. Eiseres heeft in het verleden steeds uitzendkrachten, die niet beschikten over de vereisten papieren weggestuurd. In dit geval heeft Only Jobpower B.V. tegen de afspraken in eiseres niet gemeld dat er nieuwe uitzendkrachten kwamen en heeft verweerders controle voor de koffiepauze plaatsgevonden.
4.1. Artikel 1, eerste lid, onder b, sub 1, van de Wav bepaalt dat als werkgever wordt aangemerkt degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
4.2. Artikel 2, eerste lid, van de Wav bepaalt dat het een werkgever verboden is een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
4.3. Artikel 15, tweede lid, van de Wav bepaalt dat de werkgever bij wie feitelijk arbeid wordt verricht de identiteit van de vreemdeling vaststelt aan de hand van een afschrift van het document als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder sub 1 tot en met sub 3 van de Wet op de identificatieplicht, welk afschrift deze werkgever bij aanvang van de werkzaamheden heeft ontvangen van de werkgever bij wie niet feitelijke arbeid wordt verricht.
4.4. Artikel 15, derde lid, van de Wav bepaalt dat de werkgever bij wie de feitelijke arbeid wordt verricht voornoemd afschrift bewaart tot ten minste vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de arbeid door de vreemdeling is verricht.
4.5. Artikel 18 van de Wav bepaalt dat als beboetbaar feit wordt aangemerkt het niet naleven van de artikelen 2, eerste lid, en 15 van de Wav.
4.6. Artikel 18a, eerste lid, van de Wav bepaalt dat beboetbare feiten door natuurlijke personen en rechtspersonen kunnen worden begaan.
4.7. Artikel 18a, derde lid, aanhef en onder sub 1, van de Wav bepaalt dat voor de toepassing van het eerste en tweede lid van dat artikel, een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid gelijk wordt gesteld met een rechtspersoon.
4.8. Artikel 19a, eerste lid, van de Wav bepaalt dat een daartoe door onze Minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete oplegt aan degene op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een beboetbaar feit.
4.9. Artikel 19d, eerste lid, van de Wav bepaalt - voor zover van belang - dat de hoogte van de boete, die voor een beboetbaar feit kan worden opgelegd, indien begaan door een rechtspersoon, gelijk is aan de geldsom van ten hoogste € 45.000,-.
5. In de Beleidsregels boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen (hierna: Beleidsregels), gepubliceerd in de Staatscourant nr. 232 van
29 november 2005, is bepaald dat bij de berekening van een boete als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wav voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt worden gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wet arbeid vreemdelingen (hierna: Tarieflijst) die als bijlage bij deze beleidsregels is gevoegd. In de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav gesteld op € 8.000,- en het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 15, tweede en derde lid, van de Wav op € 1.500,- .
6.1. Allereerst overweegt de rechtbank dat artikel 18a, derde lid, aanhef en onder sub 1, van de Wav bepaalt dat een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid - zoals in dit geval de vennootschap onder firma - gelijk wordt gesteld aan een rechtspersoon. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) heeft in haar uitspraak van 14 juni 2006 (LJN: AX8523) overwogen dat artikel 19d, eerste lid, van de Wav in samenhang dient te worden gelezen met artikel 18a, derde lid, aanhef en onder sub 1, van de Wav. Daaruit volgt dat de maximale boete die ingevolge artikel 19d, eerste lid, van de Wav aan een rechtspersoon ook aan een vennootschap onder firma kan worden opgelegd. Het betoog van eiseres op dit punt faalt.
6.2. Voorts stelt de rechtbank vast dat verweerder bij het opleggen van een boete ingevolge artikel 19a, eerste lid, van de Wav een discretionaire bevoegdheid toekomt. Bij de uitoefening van die bevoegdheid toetst de rechtbank in het licht van de door eiseres aangevoerde gronden of verweerder na afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met het recht. Nu de onderhavige bestuurlijke boete is aan te merken als een punitieve sanctie brengt artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) mee dat de rechtbank vol dient te toetsen of de hoogte van de opgelegde boete in redelijke verhouding staat tot de ernst en verwijtbaarheid van de overtreding.
6.3. Op grond van de inhoud van het op ambtseed/-belofte opgemaakte boeterapport heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank kunnen concluderen dat sprake is van beboetbare feiten. Niet in geding is dat de vreemdeling, [X.], bij eiseres werkzaamheden heeft verricht en dat eiseres niet beschikte over de vereiste tewerkstellingsvergunning.
De rechtbank overweegt dat het begrip werkgever in artikel 1, eerste lid, onder b, sub 2, van de Wav ruim is gedefinieerd en dat eiseres onder die definitie valt. Verweerder heeft op goede gronden gesteld dat het voor rekening en risico van eiseres komt dat afspraken door Job Power niet zijn nagekomen. Hoewel de verklaring van eiseres over de werkwijze en afspraken met het uitzendbureau wordt ondersteund door de verklaringen van de aangetroffen vreemdeling en de chauffeur van het uitzendbureau zoals neergelegd in het boeterapport, is de rechtbank van oordeel dat het steeds de verantwoordelijkheid van eiseres is dat zij voorafgaand aan de tewerkstelling de identiteit van haar werknemers controleert. (Zie onder meer de uitspraak van 22 maart 2006 van de AbRvS, LJN: AV6279.)
6.4 Evenmin is in geding dat eiseres niet beschikte over een door het uitzendbureau Job Power verstrekt afschrift van het identiteitsdocument van de aangetroffen persoon, hetgeen strijd oplevert met artikel 15, tweede lid, van de Wav. De rechtbank overweegt dat artikel 15 van de Wav er op ziet dat alle werkgevers in een keten, zoals in dit geval eiseres en het uitzendbureau Job Power, afzonderlijk de verantwoordelijkheid ten aanzien van de verificatie- en administratieplicht dragen.
6.5. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres heeft gehandeld in strijd met artikel 2, eerste lid, en artikel 15, tweede lid, van de Wav en dat verweerder derhalve bevoegd was om een boete op te leggen. Zij is voorts van oordeel dat verweerder de overtredingen aan eiseres mocht toerekenen. Verweerder heeft derhalve in redelijkheid kunnen overgaan tot het opleggen van een boete.
6.6. De rechtbank overweegt dat eiseres voorschriften heeft overtreden die zijn gesteld ter bestrijding van illegale tewerkstelling van personen.
Uit de Memorie van Toelichting (Tweede Kamer, 2003-2004, 29 523, nr. 3, p. 1) blijkt dat die voorschriften zijn gegeven ter bestrijding van:
1. verdringing van legaal arbeidsaanbod in Nederland en de Europese Economische Ruimte op de arbeidsmarkt;
2. overtreding van normen op het gebied van arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden, die kan leiden tot uitbuiting van de illegaal tewerkgestelde vreemdelingen;
3. concurrentievervalsing binnen een sector, waardoor de bedrijfsvoering van bonafide werkgevers wordt geschaad; en
4. voorzetting verblijf van illegaal verblijvende vreemdelingen hier te lande in strijd met het uitzettingsbeleid.
6.7. Gelet op het met de wet beoogde doel en uit een oogpunt van een hanteerbaar en consistent straftoemetingsbeleid oordeelt de rechtbank het door verweerder in de bijlage bij de Beleidsregels vastgestelde boetenormbedrag van € 8.000,- respectievelijk € 1.500,- voor de beboetbare feiten als hier aan de orde, niet onevenredig hoog. Daarbij is meegewogen dat de Tweede Kamer unaniem heeft aangegeven dat zij de boetehoogte op deze bedragen wilde vaststellen (Eerste Kamer 2004-2005, 29523, C. p. 2).
6.8. De rechtbank is van oordeel dat in hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht geen zodanig bijzondere omstandigheden zijn gelegen op grond waarvan verweerder het boetebedrag had moeten matigen. Voorts is van belang dat niet is gesteld dat de boete tot onoverkomelijke problemen voor eiseres zal leiden.
7. Gezien het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gegeven door mr. M.M.F. Holtrop en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2006, in tegenwoordigheid van de griffier mr. F.R. Schouten-Korwa.