Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
derde afdeling, enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
V.O.F. [X.], gevestigd te [vestigingsplaats], eiseres,
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
1. Bij besluit van 7 september 2005 heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd. Eiseres heeft tegen dit besluit bij schrijven van 10 oktober 2005 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 25 november 2005 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 13 december 2005 beroep ingesteld.Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en tevens een verweerschrift ingediend.
3. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 5 september 2006. Eiseres heeft zich doen vertegenwoordigen door haar gemachtigde, mr. P.J.L.J. Duijsens, advocaat te 's-Gravenhage. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. Eekhout en mr. Grandiek.
1. In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in het licht van de daartegen aangedragen beroepsgronden de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2. Verweerder heeft eiseres wegens een op 7 maart 2005 door de arbeidsinspectie geconstateerde overtreding van de artikelen 2, eerste lid en 15, tweede lid Wet arbeid Vreemdelingen (Wav) een boete opgelegd van € 9.500,-. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat de overtreding van de artikelen 2, eerste lid, en 15, tweede lid, Wav verwijtbaar en aan eiseres toe te rekenen is. Voorts heeft verweerder in het bestreden besluit gesteld dat niet gebleken is van feiten en omstandigheden die aanleiding geven de opgelegde boete te matigen of in te trekken.
3. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat de boete ten onrechte is opgelegd. Zij dient namelijk niet als werkgever in de zin van de Wav aangemerkt te worden. Zij beschouwt zich evenmin als inlener. Eiseres heeft slechts opdracht gegeven aan V.O.F. [Y.] een bepaalde klus binnen een bepaalde tijd te klaren. Eiseres kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor de wijze waarop [Y.] de opdracht verricht. Als eiseres wel als werkgever wordt aangemerkt kan de geconstateerde overtreding haar niet worden aangerekend. Zij voldoet altijd aan haar wettelijke verplichtingen en controleert zekerheidshalve de identiteitsbewijzen van de personen die bij haar werken. De controle vindt meestal rond 08.00 uur plaats. Het werk begint doorgaans rond 06.00 of 07.00 uur. Op de bewuste dag kon eiseres vanwege de controle door de arbeidsinspectie niet controleren. Had eiseres wel kunnen controleren dan zou zij [naam vreemdelinge] weggestuurd hebben. Door toedoen van de controle was eiseres niet in staat om de identiteitspapieren te controleren en op te slaan. Bij eiseres ontbreekt derhalve iedere schuld. [naam vreemdelinge] zou waarschijnlijk wel een tewerkstellingsvergunning verleend zijn. Het is onredelijk om een boete voor het illegaal tewerkstellen en een boete volgens de Identificatiewet op te leggen. Voorts is het onjuist om zowel de V.O.F. [Y.] als eiseres voor overtreding van artikel 2, eerste lid van de Wav te beboeten. Bovendien is de hoogte van de boete in strijd met de redelijkheid en billijkheid nu [naam vreemdelinge] slechts 3 uren gewerkt heeft. Ook dient eiseres als eenmanszaak beschouwd te worden hetgeen betekent dat de boete op grond van artikel 2, eerste lid, Wav gehalveerd dient te worden. Tot slot vraagt eiseres zich af welke rechter (de bestuursrechter of de civiele rechter) dient te oordelen over buitengerechtelijke incassokosten die bij dwangbevel zijn gevorderd.
4. Artikel 1, eerste lid, onder b, sub 1, Wav bepaalt dat als werkgever wordt aangemerkt degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
Artikel 2, eerste lid, Wav bepaalt dat het een werkgever verboden is een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
Artikel 15, tweede lid Wav bepaalt dat de werkgever bij wie de feitelijke arbeid wordt verricht de identiteit van de vreemdeling vaststelt aan de hand van een afschrift van het document als bedoeld in artikel 1, eerste lid 1° tot en met 3° van de Wet op de identificatieplicht, welk afschrift deze werkgever bij aanvang van de werkzaamheden heeft ontvangen van de werkgever bij wie niet de feitelijke arbeid wordt verricht. Lid 3 van dit artikel schrijft voor dat de werkgever bij wie de feitelijke arbeid wordt verricht voornoemd afschrift bewaart tot tenminste vijf jaren na einde van het kalenderjaar waarin de arbeid door de vreemdeling is beëindigd.
Artikel 18 Wav bepaalt dat als beboetbaar feit wordt aangemerkt het niet naleven van de artikelen 2, eerste lid, en 15 Wav.
Ingevolge artikel 19a, eerste lid, Wav legt een daartoe door onze Minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op degene op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een beboetbaar feit.
Artikel 19d, eerste lid, onder b, Wav bepaalt dat de hoogte van de boete die voor een beboetbaar feit kan worden opgelegd, indien begaan door een rechtspersoon, gelijk is aan de geldsom van ten hoogste € 45.000,-. Ingevolge het derde lid van dit artikel stelt Onze Minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de beboetbare feiten worden vastgesteld.
In de Beleidsregels boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen (hierna: Beleidsregels), gepubliceerd in de Staatscourant nr. 232 van 29 november 2005, is bepaald dat bij de berekening van een boete als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wav voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt worden gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wet arbeid vreemdelingen (hierna: Tarieflijst) die als bijlage bij deze beleidsregels is gevoegd. In de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, Wav gesteld op € 8.000,- en het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 15, tweede en derde, Wav op € 1.500,- .
5. Allereerst stelt de rechtbank vast dat verweerder bij het opleggen van een boete ingevolge artikel 19a, eerste lid, Wav een discretionaire bevoegdheid toekomt. Bij de uitoefening van die bevoegdheid toetst de rechtbank in het licht van de door eiseres aangevoerde gronden of verweerder na afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met het recht. Nu de onderhavige bestuurlijke boete is aan te merken als een punitieve sanctie brengt artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) mee dat de rechtbank vol dient te toetsen of de hoogte van de opgelegde boete in redelijke verhouding staat tot de ernst en verwijtbaarheid van de overtreding.
6. Voorts stelt de rechtbank vast dat beoordeeld dient te worden of het bestreden besluit de toetsing aan het geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan. In het bestreden besluit is het primaire besluit, waarbij aan eiseres een boete is opgelegd van € 9.500,--, gehandhaafd. De rechtbank kan gelet hierop dan ook geen oordeel geven over de buitengerechtelijke incassokosten die bij dwangbevel zijn ingevorderd. Dat gaat haar toetsingskader te buiten.
7. Het op ambtseed opgemaakte boeterapport vermeldt dat eiseres op 7 maart 2005 niet kon aantonen dat voor de arbeid (stekken en poten van plantjes) die eiseres op die datum door de vreemdelinge, [voornaam] [naam vreemdelinge] (hierna: [naam vreemdelinge]), liet verrichten een door de Wav vereiste tewerkstellingsvergunning was afgegeven.
8. De rechtbank overweegt dat het begrip van werkgever in artikel 1, eerste lid, onder b, sub 2, Wav ruim is gedefinieerd en dat eiseres ook onder die definitie valt. Immers, eiseres liet in de uitoefening van haar bedrijf een ander arbeid verrichten, zodat zij ten opzichte van [naam vreemdelinge] als werkgever als bedoeld in bovengenoemd artikel dient te worden aangemerkt. Dat [naam vreemdelinge] formeel in dienst is bij V.O.F. [Y.] doet hieraan niet af.
9. Door het ruime begrip werkgever is het eveneens mogelijk dat meerdere werkgevers worden beboet voor hetzelfde feit. Dit valt ook in de Memorie van Toelichting te lezen. (Kamerstukken Tweede Kamer, 2003-2004, 29 523, nr. 6, p. 3). De Wav verzet zich hier niet tegen. Het betoog van eiseres dat niet zowel zij als V.O.F. [Y.] beboet kan worden wordt dan ook niet gevolgd.
10. Eiseres heeft verzuimd om vóór aanvang van de werkzaamheden de identiteit van [naam vreemdelinge] vast te stellen aan de hand van een afschrift van haar identiteitsdocument dat V.O.F. [Y.] eiseres had moeten verstrekken. Derhalve is eveneens sprake van overtreding van artikel 15, tweede lid Wav. De stelling van eiseres dat zij hiertoe niet de gelegenheid kreeg omdat op dat moment de controle door de Arbeidsinspectie plaatsvond doet hier niet aan af. Indien eiseres er voor kiest om eerst nadat 2 tot 3 uren gewerkt zijn een controle uit te voeren, dient het voor haar rekening en risico te komen als er in de tussentijd een controle door de Arbeidsinspectie plaatsvindt. Eiseres behoort immers voor aanvang van de werkzaamheden de identiteit te controleren. Evenmin mocht eiseres ervan uitgaan dat V.O.F. [Y.] de identiteit van [naam vreemdelinge] reeds gecontroleerd had. Ingevolge de Wav is eiseres verplicht om zelf de identiteit van de vreemdeling vast te stellen.
11. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres heeft gehandeld in strijd met artikel 2, eerste lid en artikel 15, tweede lid Wav en derhalve bevoegd was een boete op te leggen. Zij is voorts van oordeel dat verweerder de overtreding aan eiseres mocht toerekenen. Geoordeeld wordt dat verweerder aldus in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot het opleggen van de boete.
12. De rechtbank overweegt dat eiseres voorschriften heeft overtreden die zijn gesteld ter bestrijding van illegale tewerkstelling van personen.
Blijkens de Memorie van Toelichting (Kamerstukken Tweede Kamer, 2003-2004, 24 523, nr. 3, p. 1) zijn die voorschriften gegeven ter bestrijding van:
1. terugdringing van legaal arbeidsaanbod in Nederland en de Europese Economische Ruimte op de arbeidsmarkt;
2. overtreding van normen op het gebied van arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden, die kan leiden tot uitbuiting van illegaal tewerkgestelde vreemdelingen;
3. concurrentievervalsing binnen een sector, waardoor de bedrijfsvoering van bonafide werkgevers wordt geschaad; en
4. voortzetting verblijf van illegaal verblijvende vreemdelingen hier te lande in strijd met het uitzettingsbeleid.
Gelet op het met de wet beoogde doel en uit een oogpunt van een hanteerbaar en consistent straftoemetingsbeleid oordeelt de rechtbank het door verweerder in de bijlage bij de Beleidsregels vastgesteld boetenormbedrag van € 8.000,- voor het beboetbare feit niet onevenredig hoog. Daarbij is meegewogen dat de Tweede Kamer unaniem heeft aangegeven dat zij de boetehoogte op deze bedragen wilde vaststellen (Kamerstukken Eerste Kamer 2004-2005, 25 523, C, p.2).
13. Eiseres heeft aangevoerd dat [naam vreemdelinge] maar 3 uren gewerkt heeft; dat zij feitelijk niet meer in staat was om te voldoen aan de verplichtingen van artikel 15, tweede lid, Wav omdat de controle van de Arbeidsinspectie plaatsvond voordat zij zelf kon controleren en dat zij feitelijk gezien dient te worden als een eenmanszaak. De rechtbank is, onder verwijzing naar de verantwoordelijkheden van een werkgever als eiseres, van oordeel dat hierin geen zodanig bijzondere omstandigheden zijn gelegen op grond waarvan verweerder de boetebedragen had moeten matigen.
14. Gezien het vorenstaande is het beroep ongegrond. De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
De Rechtbank 's-Gravenhage,
Verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gegeven door mr. M.M.F. Holtrop en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2006, in tegenwoordigheid van de griffier mr. F.R. Schouten-Korwa.