ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ1149

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/3043 AW
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens onvoldoende gronden in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 11 september 2006 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van het beroep van eiseres tegen een besluit van de Minister van Justitie. Eiseres had op 4 april 2006 beroep ingesteld tegen een besluit van 21 februari 2006, waarin werd beslist op haar bezwaren tegen een (nader) medisch onderzoek en de weigering om haar ontslag te verlenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroepschrift, ingediend door mr. H.J. van Gijssel namens eiseres, geen gronden bevatte. Dit is in strijd met artikel 6:5, eerste lid, onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat vereist dat het beroepschrift de gronden van het beroep bevat.

De rechtbank heeft eiseres de gelegenheid geboden om het verzuim te herstellen, maar de gemachtigde heeft deze termijn ongebruikt laten verstrijken. Ook na een tweede oproep om de gronden in te dienen, heeft de gemachtigde niet voldaan aan de gestelde eisen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verwijzing naar eerdere dossiers van eiseres onvoldoende was om als grond voor het beroep te dienen. Hierdoor kon de rechtbank niet anders dan het beroep niet-ontvankelijk verklaren, aangezien er geen omstandigheden waren die tot het achterwege blijven van deze verklaring aanleiding gaven.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Awb zonder nader onderzoek uitspraak gedaan. Er zijn geen proceskosten aan een van de partijen opgelegd, omdat er geen omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van duidelijke en onderbouwde beroepsgronden in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
derde afdeling, enkelvoudige kamer
Reg.nr. AWB 06/3043 AW
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:54
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
UITSPRAAK IN HET GEDING TUSSEN
[eiseres], wonende te [woonplaats],
en
de Minister van Justitie, verweerder.
I. PROCESVERLOOP
1. Eiseres heeft bij brief van 4 april 2006 beroep ingesteld het besluit van verweerder van 21 februari 2006, waarbij is beslist op de bezwaren van eiseres die gericht waren tegen de weigering terug te komen op het voornemen een (nader) medisch onderzoek te doen plaatsvinden, tegen de brief van 22 december 2005 en tegen de weigering om aan eiseres ontslag te verlenen met toepassing van artikel 99 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement.
2. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb dient het beroepschrift de gronden van het beroep te bevatten.
1.2. In artikel 6:6 van de Awb is bepaald dat, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep, dit niet-ontvankelijk kan worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
2.1. De rechtbank heeft vastgesteld dat het door mr. H.J. van Gijssel namens eiseres ingediende beroepschrift geen gronden bevat.
2.2. De rechtbank heeft bij brief van 5 april 2006 de gemachtigde van eiseres in de gelegenheid gesteld dit verzuim binnen vier weken te herstellen. De gemachtigde heeft deze termijn ongebruikt voorbij laten gaan.
2.3. Bij brief van 9 mei 2006 is de gemachtigde van eiseres wederom de gelegenheid geboden de beroepsgronden in te dienen. Daarbij is een termijn van twee weken gesteld en is erop gewezen dat indien de gronden niet binnen de gestelde termijn zijn ingediend, de gemachtigde er rekening mee moet houden dat het beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
2.4. Op 27 juni 2006 heeft de gemachtigde van eiseres telefonisch om uitstel voor het indienen van nadere gronden verzocht. Hierop heeft de rechtbank de gemachtigde meegedeeld dat hij binnen twee weken de gronden van het beroep dient in te dienen.
2.5. Bij brief van 11 juli 2006 heeft de gemachtigde van eiseres de gronden van het beroep - zoals hij daarin aangeeft - nader aangevuld.
3.1. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen de gemachtigde van eiseres in dit schrijven heeft aangevoerd niet als gronden aangemerkt kunnen worden. In het schrijven van 11 juli 2006 is immers het volgende aangevoerd: 'namens mr. van Gijssel verwijs ik u voor de gronden van het bezwaar naar de vorige dossiers inzake mevrouw [naam eiseres]. Deze passage verschaft geen enkele duidelijkheid waarom en op welke onderdelen het bestreden besluit onjuist zou zijn. Die passage kan dan ook niet als grond, als bedoeld in artikel 6:5, eerste lid, onder d, van de Awb worden beschouwd.
3.2. Op grond van het bepaalde in artikel 6:6 van de Awb zal het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard. Van enige omstandigheid die tot het achterwege blijven van niet-ontvankelijkverklaring aanleiding geeft is de rechtbank in het onderhavige geval niet gebleken.
4. In het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van het bepaalde in artikel 8:54 van de Awb zonder nader onderzoek op het beroep uitspraak te doen.
5. Van omstandigheden op grond waarvan één van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten is de rechtbank niet gebleken.
III. BESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2006, in tegenwoordigheid van mr. A.P.J. Heesen, griffier.