RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 06 / 4061 (voorlopige voorziening [verzoeker])
AWB 06 / 4064 (voorlopige voorziening [verzoekster])
AWB 06 / 4060 (beroep [verzoeker])
AWB 06 / 4062 (beroep [verzoekster])
uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 augustus 2006
[verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1970, verzoeker,
[verzoekster], geboren op [geboortedatum] 1974, verzoekster,
mede namens hun minderjarige kind [naam kind],
allen van Iraakse nationaliteit,
tezamen te noemen verzoekers,
gemachtigde: mr. J.C.E. Hoftijzer, advocaat te Zaandam,
de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
verweerder,
gemachtigde: mr. B.H.C.M. Nollen, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1.1 Bij brief van 10 februari 2003 vraagt mevrouw R. Oomen van de Stichting VluchtelingenWerk Zwolle aandacht voor de schrijnende omstandigheden van verzoekers en verzoekt verweerder met gebruikmaking van zijn discretionaire bevoegdheid het gezin in Nederland toe te laten (14-1 brief).
1.2 Bij brief van 4 juli 2003 heeft verweerder aan mevrouw Oomen medegedeeld geen ruimte aanwezig te achten om de zaak van verzoekers opnieuw te beoordelen. Op 15 augustus 2003 hebben verzoekers tegen deze brief van verweerder een bezwaarschrift ingediend. Bij besluit van 22 december 2005 is het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard. Verzoekers hebben tegen dit besluit op 19 januari 2006 beroepen ingesteld.
1.3 Op 19 januari 2006 hebben verzoekers gevraagd een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende verweerder te verbieden hen uit te zetten tot op de beroepen is beslist.
1.4 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.5 De openbare behandeling van de geschillen heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2006. Verzoekers zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1 Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.3 Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.4 Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt onder een beschikking verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan. Ingevolge het derde lid van dit artikel wordt onder een aanvraag verstaan een verzoek van een belanghebbende een besluit te nemen.
2.5 Ingevolge artikel 2:1, eerste lid, Awb kan een ieder zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen. In het tweede lid is vermeld dat het bestuursorgaan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging kan verlangen.
2.6 Verweerder heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de brief van verweerder van 4 juli 2003 niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, Awb. De aanvraag is niet ingediend door een belanghebbende. Verweerder heeft hiertoe verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 13 april 2005, kenmerk 200500292/1. Evenmin is gebleken dat ten tijde van het schrijven van de brief door de betrokken vreemdelingen een machtiging is afgegeven om namens hen de brief van 10 februari 2003 te schrijven. In het verweerschrift heeft verweerder zich voorts op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift buiten de daarvoor geldende termijn is ingediend.
2.7 In beroep wordt door verzoekers aangevoerd dat mevrouw Oomen de 14-1 brief niet op eigen titel of namens Stichting VluchtelingenWerk Zwolle heeft geschreven, maar in de hoedanigheid van gemachtigde van verzoekers. Ter onderbouwing van deze stelling worden de volgende stukken ingebracht:
- een brief van Stichting VluchtelingenWerk Zwolle met toelichting op de gang van zaken in de begeleiding van verzoekers in het algemeen;
- 2 bladzijden uit het cliëntenlogboek van Stichting VluchtelingenWerk Zwolle over hun contacten met verzoekers in de periode vanaf 30 september 2002 tot en met 10 maart 2003;
- een machtiging die verzoekers op 6 februari 2006 hebben ondertekend.
Voorts wordt aangevoerd dat verweerder hen geen herstel verzuim heeft geboden waarin ze de gang van zaken rond het verzoek hadden kunnen toelichten. Ten slotte voeren verzoekers aan dat verweerder had moeten horen. Op 13 juli 2006 worden de beroepsgronden aangevuld met twee uitspraken met betrekking tot de vraag of een aanvraag ingediend door een medewerker van VluchtelingenWerk als een aanvraag in de zin van de Awb is aan te merken.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.8 De voorzieningenrechter dient eerst te beoordelen of het bezwaar tijdig is ingediend. Het primaire besluit van 4 juli 2003 is verzonden bij brief van 10 juli 2003 en is niet voorzien van een rechtsmiddelenclausule, waarin de beroepstermijn van vier weken, zoals die in het vreemdelingenrecht geldt, is vermeld. Tevens is deze brief aan mevrouw Oomen verzonden en van deze hulpverleenster, niet zijnde advocaat, mag niet zonder meer verwacht worden dat zij van alle termijnen kennis draagt. De voorzieningenrechter stelt vast dat het bezwaarschrift is ingediend op 15 juli 2003, derhalve binnen de in het bestuursrecht algemeen geldende bezwaartermijn van zes weken. Onder deze omstandigheden wordt de termijnoverschrijding als verschoonbaar aangemerkt.
2.9 In de 14-1 brief heeft mevrouw Oomen de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie verzocht om gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid ten behoeve van verzoekers en te overwegen om aan hen een verblijfsvergunning te verlenen. Bij brief van 6 maart 2003 heeft verweerder aan mevrouw Oomen bericht dat aandacht is gevraagd voor haar cliënten met een beroep op de bijzondere aandacht van de Minister voor schrijnende gevallen en dat deze brief op dat moment nog niet inhoudelijk kan worden beoordeeld.
2.10 Vast staat dat in de 14-1 brief niet expliciet is vermeld dat het verzoek namens verzoekers is gedaan. In geschil is of de 14-1 brief aangemerkt dient te worden als een aanvraag. Verzoekers hebben betoogd dat mevrouw Oomen van Stichting VluchtelingenWerk Zwolle voor hen als gemachtigde is opgetreden in de zin van artikel 2:1, eerste lid Awb.
2.11 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de aanvraag zelf de machtiging moet blijken en dat op verweerder geen verplichting rust om een nadere uitleg te vragen. Eerst indien de 14-1 brief vergezeld was van een machtiging van verzoekers aan mevrouw Oomen had verweerder deze brief als een aanvraag aangemerkt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit standpunt van verweerder rechtens onjuist is en overweegt daartoe het volgende. In de Memorie van Toelichting (MvT) bij de Algemene wet bestuursrecht bij artikel 2:1 is onder meer het volgende vermeld:
(…) Aan een belanghebbende moet dan niets in de weg worden gelegd om zijn belangen zo goed mogelijk tot hun recht te laten komen. Bijstand kan daarbij onontbeerlijk zijn; het recht om deze bijstand in te roepen moet worden gewaarborgd. Deze redenering gaat echter niet alleen op voor het instellen van administratief beroep. Immers tijdens de bezwaarschriftprocedure, bij het indienen van een aanvraag, of bij het optreden op een hoorzitting, kortom in iedere fase van het bestuurlijk proces, kan de bijstand door een deskundige of de inschakeling van een vertegenwoordiger noodzakelijk blijken (…).
Voorts is in de Memorie van Antwoord (MvA) bij hetzelfde artikel vermeld:
(…) Degene die zich door een gemachtigde wil laten vertegenwoordigen, zal dit aan het bestuursorgaan moeten laten blijken. Daarvoor is geen bepaalde vorm voorgeschreven: uit veel handelingen zal de bedoeling, zich te laten vertegenwoordigen, kunnen worden afgeleid. Twijfelt het bestuursorgaan in een bepaald geval aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid, dan zal het op grond van het tweede lid van artikel 2:1(.1) een schriftelijke machtiging van de opdrachtgever kunnen verlangen. Langs die weg kan de zekerheid worden verkregen dat de handelingen van de gemachtigde inderdaad aan de volmachtgever kunnen worden toegerekend. (…).
2.12 Verweerder heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat er geen twijfel over bestond dat mevrouw Oomen niet als gemachtigde moest worden aangemerkt. Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder, zoals ter zitting bevestigd, er niet vanuit is gegaan dat mevrouw Oomen voor haarzelf, dan wel voor Stichting Vluchtelingenwerk Zwolle, een verblijfsvergunning heeft aangevraagd. Het was verweerder uit de 14-1 brief duidelijk dat het ging om een aanvraag ten behoeve van verzoekers. Gelet op de hierboven vermelde passages uit de MvT en de MvA bij de Algemene wet bestuursrecht valt niet in te zien waarom er geen sprake kan zijn geweest van een aanvraag die is ingediend door een gemachtigde.
2.13 Door verzoekers zijn in beroep kopieën overgelegd uit het cliëntenlogboek van Stichting Vluchtelingenwerk Zwolle. Verweerder heeft de juistheid daarvan niet bestreden en naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijkt hieruit dat de brief van 10 februari 2003 met medeweten en instemming van verzoekers door mevrouw Oomen is geschreven. Deze omstandigheid vormt tevens het onderscheidend element ten aanzien van de casus waar verweerder naar heeft verwezen en die geleid heeft tot de uitspraak van de Afdeling van 13 april 2005 (kenmerk 200500292/1). Hierbij was sprake van een ontmoeting op straat tussen de vreemdeling en de schrijfster van de brief en een gevoel van betrokkenheid bij deze laatste.
2.14 Gelet op het bovenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder ten onrechte niet de mogelijkheid van een aanvraag door een gemachtigde heeft onderzocht en in dat verband naar een schriftelijke machtiging heeft gevraagd. De voorzieningenrechter zal de beroepen gegrond verklaren. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 Awb.
2.15 De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
2.16 Nu in de hoofdzaken wordt beslist, zal de voorzieningenrechter de verzoeken om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.17 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die verzoekers hebben gemaakt en de rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- in verband met de verzoeken om een voorlopige voorziening (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1) en € 322,- in verband met de beroepen (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1). Omdat aan verzoekers een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, moeten deze bedragen ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb worden betaald aan de griffier.
2.18 Met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Awb zal de voorzieningenrechter de Staat der Nederlanden aanwijzen als rechtspersoon die het betaalde griffierecht moet vergoeden.
3.1 verklaart de beroepen gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen 6 weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van 15 augustus 2003 met inachtneming van deze uitspraak;
3.4 wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af;
3.5 veroordeelt verweerder in de kosten in verband met de verzoeken om een voorlopige voorziening ad € 644,- en in verband met het beroep ad € 322,- en draagt de Staat der Nederlanden op deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, te voldoen;
3.6 draagt de Staat der Nederlanden op het betaalde griffierecht ad tweemaal € 138,- aan verzoekers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.P. van der Lelie, voorzieningenrechter, en op 25 augustus 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. S.S.O.L. Chung A Hing, griffier.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.