Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 06 / 16616
uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 10 augustus 2006
[eiseres],
geboren op [geboortedatum] 1954, van Turkse nationaliteit,
eiseres,
gemachtigde: mr. P.E. Vos, advocaat te Haarlem,
de minister van Buitenlandse Zaken,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.H. van Eijsden, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1.1 Eiseres heeft op 14 maart 2005 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel gezinshereniging met dochter [naam dochter] (de hoofdpersoon). Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 28 juni 2005 afgewezen. Eiseres heeft tegen het besluit op 20 juli 2005 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 2 maart 2006 ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit op 3 april 2006 beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 29 juni 2006. Eiseres en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Ingevolge artikel 72, tweede lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt een beschikking omtrent de afgifte van een visum, waaronder begrepen een mvv, voor de toepassing van hoofdstuk 7 “Rechtsmiddelen” van de Vreemdelingenwet 2000 gelijkgesteld met een beschikking omtrent een verblijfsvergunning regulier gegeven krachtens deze wet.
2.3 Verweerder pleegt de aanvraag tot het verlenen van een mvv te toetsen aan de voorwaarden die worden gesteld voor het verlenen van een verblijfsvergunning in Nederland.
2.4 Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder g, Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden afgewezen indien de vreemdeling niet voldoet aan de beperking, verband houdende met het doel waarvoor hij wil verblijven.
2.5 Ingevolge artikel 3.24 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14 Vw, onder een beperking verband houdend met gezinshereniging worden verleend aan een ander familielid van een Nederlander of van een vreemdeling met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw, dan de echtgenoot of echtgenote, de al dan niet geregistreerde partner, of het minderjarige kind, indien de vreemdeling naar het oordeel van Onze Minister feitelijk behoort en reeds in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van de persoon bij wie deze vreemdeling wil verblijven en de achterlating van de vreemdeling naar het oordeel van Onze Minister een onevenredige hardheid zou betekenen.
2.6 Ingevolge het eerste lid van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), voor zover thans van belang, heeft een ieder recht op respect voor zijn familie- en gezinsleven. Ingevolge het tweede lid van dit artikel is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economische welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of goede zeden, of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
2.7 Indien op grond van het nationale recht geen aanspraak op toelating bestaat, pleegt verweerder naar aanleiding van de aanvraag te onderzoeken of artikel 8 EVRM tot verlening van een mvv noopt.
2.8 De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten.
De hoofdpersoon, [naam dochter], dochter van eiseres, is in 1990 naar Nederland gekomen om te verblijven bij haar toenmalige echtgenoot, de heer [naam toenmalige echtgenoot]. Vervolgens is zij gehuwd met de heer [naam ex-echtgenoot], met wie zij twee kinderen heeft gekregen. De kinderen zijn thans 4 en 6 jaar oud. Inmiddels is de hoofdpersoon gescheiden van de heer [naam ex-echtgenoot]. De hoofdpersoon en haar kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit.
Eiseres heeft de hoofdpersoon vanaf 1992 tot 2001 jaarlijks in Nederland bezocht. In de jaren 1996-2000 heeft eiseres hier jaarlijks op basis van een vergunning tot verblijf voor familiebezoek van korte duur voor perioden van 3 tot 6 maanden verbleven. Van 2001 tot 2003 heeft de hoofdpersoon bij eiseres in Turkije verbleven.
Eiseres en de hoofdpersoon hebben sedert 2004 getracht eiseres in aanmerking te laten komen voor een permanente verblijfstitel in Nederland. Daartoe heeft de hoofdpersoon in 2004 en 2005 aanvragen om advies over een mvv bij verweerder ingediend.
De hoofdpersoon is sedert enkele jaren, na de scheiding van haar laatste echtgenoot, wegens depressieve- en angstklachten onder behandeling bij de instelling voor geestelijke gezondheidszorg De Geestgronden.
2.9 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de weigering eiseres een mvv te verlenen geen schending van het recht op eerbiediging van het familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM betekent.
2.10 Eiseres heeft hiertegen – samengevat – het volgende aangevoerd. Op verweerder rust op grond van artikel 8 EVRM een positieve verplichting om eiseres en de hoofdpersoon in staat te stellen hun gezinsleven in Nederland uit te oefenen. Tussen eiseres en de hoofdpersoon is sprake van “more than the normal emotional ties”. Eiseres heeft de hoofdpersoon vanaf 1992 jaarlijks bezocht in Nederland. De hoofdpersoon verkeert sinds 2001 in ernstige psychische problemen als gevolg van mishandeling door haar ex-echtgenoot. Sindsdien is de behoefte gegroeid om permanent samen te zijn. Dit is volgens de door de hoofdpersoon overgelegde verklaringen van haar artsen ook noodzakelijk ter bevordering van haar geestelijke gezondheid. Eiseres kan de hoofdpersoon door haar blijvende komst ook helpen uit haar sociaal isolement te komen. Verweerder kan ten slotte niet in redelijkheid van de hoofdpersoon verlangen dat zij zich in Turkije vestigt. De hoofdpersoon heeft immers de Nederlandse nationaliteit, woont al vijftien jaar in Nederland en haar beide kinderen zijn in Nederland geboren en opgegroeid.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.11 Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning regulier op grond van de nationale regels voor verruimde gezinshereniging. In beroep ligt uitsluitend nog ter beoordeling voor of eiseres in aanmerking komt voor een mvv op grond van artikel 8 EVRM.
2.12 Niet in geschil is dat er sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM tussen eiseres en de hoofdpersoon, haar dochter. Eiseres heeft voorts erkend dat de weigering om aan haar verblijf toe te staan, niet kan worden gezien als een inmenging in het recht op eerbiediging van het gezinsleven tussen eiseres en de hoofdpersoon zoals bedoeld in artikel 8 EVRM. Eiseres heeft immers tot heden niet beschikt over een verblijfstitel die aan haar permanent verblijf in Nederland toestond. Derhalve dient te worden bezien of op verweerder een positieve verplichting rust om uitoefening van het familie- en gezinsleven tussen eiseres en de hoofdpersoon op de door hen gewenste wijze in Nederland door het toestaan van permanent verblijf mogelijk te maken.
2.13 Bij de vaststelling of er een positieve verplichting voor verweerder op grond van artikel 8 EVRM aanwezig is, dient een belangenafweging te worden gemaakt. In onderhavige zaak is het Nederlands belang dat in de belangenafweging mag worden betrokken – uitsluitend – gelegen in het economisch welzijn van Nederland, hetgeen verweerder heeft vertaald in een restrictief toelatingsbeleid. Uitgangspunt daar bij is dat artikel 8 EVRM geen algemene verplichting voor Nederland mee brengt om een woonplaatskeuze van vreemdelingen te eerbiedigen en om familiehereniging door immigratie mogelijk te maken.
2.14 Volgens vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, wordt bij de afweging of familiehereniging van ouders en meerderjarige kinderen op grond van artikel 8 EVRM moet worden toegestaan, meegewogen dat ‘relationships between adult relatives do not necessarily attract the protection of Article 8 without further elements of dependency involving more than the normal emotional ties”. Daarmee wordt gedoeld op de vraag of tussen eiseres en de hoofdpersoon een van de gebruikelijke ontwikkeling afwijkende relatie tussen moeder en meerjarig kind bestaat, c.q. is ontstaan, die heeft geleid tot emotionele banden die afwijken van hetgeen normaliter mag worden verwacht. Gebruikelijk is immers dat een kind bij of na het meerderjarig worden een van de ouders afgescheiden gezin, c.q. huishouden, gaat vormen, emotioneel enige afstand neemt van de ouders en de banden met de ouders op enige afstand en/of met lagere frequentie beleeft.
2.15 In onderhavig geschil is niet aannemelijk gemaakt dat de band tussen eiseres en de hoofdpersoon zodanig bijzonder is dat moet worden aangenomen dat sprake is van aanvullende elementen van bijzondere afhankelijkheid waardoor een meer dan de normale emotionele band tussen hen moet worden aangenomen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
2.16 De omstandigheid dat eiseres de hoofdpersoon vanaf 1992 jaarlijks gedurende enkele maanden in Nederland heeft bezocht en de hoofdpersoon tussen 2001 en 2003 enige tijd in Turkije bij eiseres heeft verbleven, toont weliswaar aan dat eiseres en de hoofdpersoon een sterke emotionele band hebben, maar is onvoldoende om te oordelen dat sprake is van een de normale emotionele band overstijgende, bijzondere afhankelijkheid. De hoofdpersoon heeft immers in 1990 het gezin van eiseres verlaten en heeft een eigen gezin, c.q. een eigen huishouding met haar kinderen, gesticht.
2.17 Voor zover eiseres betoogt dat thans sprake is van more than the normal emotional ties omdat de aanwezigheid van eiseres de hoofdpersoon geestelijk ten goede zal komen en eiseres de hoofdpersoon uit haar sociale isolement in Nederland kan halen, is de rechtbank van oordeel dat deze omstandigheden in dit geval een dergelijke afhankelijkheid niet meebrengen. De verklaring van de sociaal psychiatrisch verpleegkundige van de Geestgronden van 7 april 2006 vermeldt immers in wezen niet meer dan: ‘Patiënte zou zich veiliger voelen als haar moeder bij haar zou kunnen komen wonen. Zij zou hierdoor mogelijk gemakkelijker haar isolement kunnen doorbreken’ en ‘verblijf van haar moeder in Nederland zou haar verdere herstel zeer ten goede kunnen komen’. Uit het gebruik van de bewoordingen in deze verklaring en ook uit de tekst van de overig door de hoofdpersoon overgelegde medische verklaringen valt niet af te leiden dat de blijvende overkomst van eiseres naar Nederland medisch noodzakelijk is voor het psychisch herstel van de hoofdpersoon. De geschetste wenselijkheid van de aanwezigheid van eiseres alhier vloeit, gelet op de reden daarvoor (de suboptimale psychische toestand van de hoofdpersoon als gevolg van haar ervaringen in de laatste jaren) derhalve niet voort uit een bijzondere emotionele band van de hoofdpersoon met eiseres die afwijkt van hetgeen gebruikelijk is tussen ouder en meerderjarig kind.
2.18 Voorts merkt de rechtbank in het kader van de belangenafweging nog op dat de psychische problemen die de hoofdpersoon ondervindt, zijn veroorzaakt door de mishandelingen door haar ex-echtgenoot. Eiseres is niet diegene die deze psychische problemen ondervindt, zodat deze psychische problemen in wezen geen betrekking hebben op een belang van eiseres om zich nu juist in Nederland te vestigen, en daarom haar belang niet zwaarder doet wegen dan het belang van verweerder bij het handhaven van een restrictief toelatingsbeleid.
2.19 Ook heeft verweerder in het kader van de belangenafweging terecht meegewogen dat eiseres en de hoofdpersoon gedurende lange tijd invulling hebben kunnen geven aan het familieleven door wederzijdse bezoeken af te leggen en door telefonisch contact.
2.20 Ten slotte heeft eiseres onvoldoende onderbouwd dat een objectieve belemmering bestaat om het gezinsleven met de intensiteit zoals zij die wenst, tussen eiseres en de hoofdpersoon voort te zetten in Turkije. De enkele omstandigheid dat de hoofdpersoon en haar nog betrekkelijk jonge kinderen van 4 en 6 jaar de Nederlandse nationaliteit hebben en reeds geruime tijd in Nederland wonen is daarvoor onvoldoende. Daarbij is mede van belang dat de hoofdpersoon met haar kinderen tussen 2001 en maart 2003 bij eiseres in Turkije heeft verbeleven.
2.21 Verweerder heeft de belangenafweging derhalve in het nadeel van eiseres kunnen laten uitvallen, zodat er geen positieve verplichting is om door het toestaan van permanent verblijf van eiseres familiehereniging hier in Nederland mogelijk te maken. Er is derhalve geen sprake van een schending van artikel 8 EVRM.
2.22 De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
2.23 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.C. Hofman, voorzitter en mrs. R.H.M. Bruin en E.J. van Keken, leden van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2006, in tegenwoordigheid van mr. A.W. Martens als griffier.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.