Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
derde afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 05/7293 MAWKLU
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats],
De Commandant, voorheen Bevelhebber, der Luchtstrijdkrachten, verweerder.
I. Ontstaan en loop van het geding
1. Eiser werkzaam in de functie van plaatsvervangend Hoofd Bureau Interne Controle en Auditing in de rang van eerste-luitenant bij de Koninklijke Luchtmacht, heeft gesolliciteerd naar de functie van Hoofd Bureau Interne Controle en Auditing (H-BICA) op de Vliegbasis Gilze-Rijen in de rang van kapitein.
Op 18 maart 2005 heeft een selectiecommissie met de kandidaten, waaronder eiser, sollicitatiegesprekken gevoerd.
Bij besluit van 3 juni 2005 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat hij geschikt wordt geacht om de functie adequaat te kunnen vervullen, maar dat hij in nader vergelijk met de andere kandidaten niet de meest geschikte kandidaat is voor deze functie. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 8 juli 2005 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.
Eiser is gehoord omtrent zijn bezwaar door verweerder op 22 augustus 2005.
Bij besluit van 9 september 2005 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 14 oktober 2005, ingekomen bij de rechtbank op 17 oktober 2005 en van gronden voorzien bij brief van 24 november 2005, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en tevens bij brief van 12 december 2005 een verweerschrift ingediend.
3. Het beroep is op 17 augustus 2006 ter zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. B. Damen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.E.B. Gorsira.
1. Beantwoord dient te worden de vraag of het bestreden besluit, waarbij verweerder de weigering eiser de geambieerde functie toe te wijzen heeft gehandhaafd, in rechte stand kan houden.
2. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de voorzitter van de selectiecommissie bevooroordeeld aan de gesprekken heeft deelgenomen, aangezien hij op 23 februari 2005 aan eiser heeft medegedeeld dat hij er geen voorstander van is dat interne kandidaten naar de stoel boven hen solliciteren en zelfs dat eiser geen schijn van kans maakt. Pas later heeft de voorzitter dit afgezwakt door te stellen dat bij gelijke geschiktheid de externe kandidaat voorgaat.
Een dergelijk selectiecriterium is evenwel niet terug te vinden in de beleidsregel of in de vacaturemelding. Evenmin is daarin opgenomen dat dispensatie wordt verleend van de opleidingseisen. Eiser stelt dat de kandidaat aan wie de functie is toegewezen niet beschikt over de vereiste opleiding HEAO/BE en/of KMA en meent dat de omstandigheid dat militairen die met dispensatie luitenant BEZ zijn geworden omdat er destijds tekorten waren in die rang en die thans zonder aanvullende opleiding functies op het niveau van kapitein of hoger kunnen vervullen, discriminatoir is.
Voorts stelt eiser dat de geselecteerde kandidaat expliciet kennis mist, aangezien deze zich bij een uitzending naar Afghanistan volledig verliet op eiser. Uit het selectieverslag komt niet duidelijk naar voren waarom de keuze is gevallen op die kandidaat omdat per kandidaat verschillende gezichtspunten worden aangehaald.
Tenslotte stelt eiser dat verweerder, door slechts na te gaan of de selectiecommissie in redelijkheid tot haar advies heeft kunnen komen, het beginsel van een complete heroverweging in bezwaar als bedoeld in artikel 7:11 Awb heeft geschonden.
3. Verweerder heeft gesteld dat de objectiviteit van de selectiecommissie wordt gewaarborgd doordat de commissie uit drie leden bestaat, zodat het niet mogelijk is dat de persoonlijke voorkeur van een commissielid de doorslag geeft. Verweerder is van mening dat uit het selectieverslag duidelijk naar voren komt op basis waarvan de commissie heeft besloten de functie aan een andere kandidaat toe te wijzen en niet aan eiser.
Verweerder erkent dat de kandidaat aan wie de functie is toegewezen niet in het bezit is van een diploma HEAO/BE en/of KMA. Verweerder wijst er echter op, dat het bezit van een HEAO/BE diploma een vooropleidingseis is voor toelating tot de vakgroep Officieren Bedrijfseconomische Zaken (BEZ) voor onbepaalde tijd. De geselecteerde kandidaat is desondanks, kennelijk wegens de toenmalige schaarste in de onderhavige vakgroep, zonder in het bezit te zijn van een dergelijk diploma, als officier BEZ aangesteld. Daarmee is zijn toenmalige ervaring en vooropleiding gelijk gesteld aan het bezit van een HEAO/BE diploma. Verweerder heeft bovendien geconstateerd dat aan militairen als deze kandidaat destijds geen aanvullende eisen of beperkingen voor bevordering of plaatsing in een andere functie zijn gesteld. Op grond hiervan heeft verweerder het onredelijk geacht om deze militairen in een later stadium alsnog het diplomavereiste tegen te werpen.
Ten slotte heeft verweerder gesteld dat in het bestreden besluit wat ongelukkig is gesteld dat 'slechts kan worden nagegaan of de commissie in redelijkheid tot haar advies heeft kunnen komen', maar dat dit geenszins betekent dat geen heroverweging heeft plaatsgevonden. Hiermee heeft verweerder slechts bedoeld te zeggen dat de heroverweging niet zover gaat dat de gehele sollicitatieprocedure wordt overgedaan.
4. Ingevolge artikel 22 van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) moet de militair, om voor een functie in aanmerking te komen, voldoen aan de gestelde eisen omtrent de opbouw van kennis en ervaring voor de vervulling van die functie.
Ingevolge artikel 11, onder b van de Beleidsregel aanstelling, functietoewijzing en bevordering defensie (BAFBD) worden bij de bekendstelling van functies in ieder geval de functie-eisen vermeld.
Ingevolge artikel 12, eerste lid van de BAFBD worden ten aanzien van de bekwaamheid en geschiktheid aan de defensie-ambtenaar algemene en specifieke eisen gesteld met betrekking tot de voor de te vervullen (groepen van) functie(s) vereiste kennis en ervaring, eigenschappen en vaardigheden.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel worden tot de functie-eisen in ieder geval gerekend:
a. de voor de functievervulling en het functieniveau vereiste bekwaamheden en (voor)opleiding(en);
b. de voor de functievervulling en het functieniveau vereiste ervaring;
c. de eventuele voor de functievervulling en het functieniveau vereiste bijzondere competenties;
d. de eventuele functionele eisen ten aanzien van de lichamelijke geoefendheid.
Ingevolge artikel 14, tweede lid, onder c van de BAFBD wordt bij het nemen van een besluit tot functietoewijzing in ieder geval als selectiecriterium gehanteerd de bekwaamheid en de geschiktheid van de defensie-ambtenaar voor de functie.
Ingevolge het derde lid, onder a, van dit artikel worden bij de bekwaamheid en geschiktheid van de defensie-ambtenaar - voor zover relevant - in beginsel in beschouwing genomen de mate waarin de defensie-ambtenaar voldoet aan de functie-eisen.
Ingevolge artikel 19, eerste lid van de BAFBD kan, indien het niet mogelijk is om de vereiste opleiding voor aanvang van de functievervulling te volgen, ontheffing van de functie-eisen worden verleend, met dien verstande dat de defensie-ambtenaar de opleiding zo spoedig mogelijk na aanvang van de functievervulling volgt.
5. Met betrekking tot de functie van H-BICA waren de voor deze functie geldende functie-eisen in de vacaturemelding opgenomen. Hierbij is als opleidingseis vermeld HEAO/BE en/of KMA. De rechtbank stelt vast dat uit de hiervoor weergegeven voorschriften voortvloeit dat deze functie-eisen in beginsel als criterium moeten worden gehanteerd bij de beoordeling van de kandidaten voor de in geding zijnde vacature. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 14 juli 2005 (04/2066 MAW) en merkt op, dat de in dit geding van toepassing zijnde BAFBD in onder meer artikel 12 dezelfde imperatieve voorschriften stelt als de Beleidsregel functietoewijzing en bevordering militairen Kmar, die in het geding bij de CRvB van toepassing was.
Niet in geschil is dat eiser, anders dan de kandidaat aan wie de functie is toegewezen, de voor de functie vereiste KMA-opleiding heeft gevolgd. Voorts is tijdens de selectie gebleken dat eiser voldoet aan alle overige eisen en wensen zoals genoemd in de vacaturemelding.
De CRvB heeft in genoemde uitspraak geoordeeld, dat de ontheffing van de functie-eisen op grond van de in dat geding van toepassing zijnde dispensatiemogelijkheid van artikel 9 van de toentertijd geldende Beleidsregel functietoewijzing en bevordering militairen Kmar, gelet op de imperatieve voorschriften uit het AMAR en uit die Beleidsregel, slechts zeer restrictief kan worden toegepast. Volgens de CRvB kan toepassing daarvan alleen lopende een selectieprocedure aan de orde kan komen, indien geen van de kandidaten aan de in de vacaturemelding gestelde eis, in het betreffende geding de opleidingseis, voldoet.
6. Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd wegens strijd met artikel 22 van het AMAR en genoemde bepalingen van de BAFBD. Gelet op het hiervoor overwogene komt de rechtbank niet meer toe aan een bespreking van hetgeen overigens door eiser is aangevoerd.
7. Eiser heeft ter zitting medegedeeld thans werkzaam te zijn in de functie van H-BICA op de vliegbasis De Peel en daarom met de onderhavige procedure geen toewijzing van een door hem geambieerde functie te beogen, doch te beogen dat hem een eerdere bevordering en financiële compensatie wordt geboden. Hierover zal verweerder een besluit dienen te nemen, nu de rechtbank hierin niet zelf kan voorzien.
8. De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1).
De Rechtbank 's-Gravenhage,
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit van 9 september 2005 en bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
3. bepaalt dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Defensie) aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten € 138,--, vergoedt;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,--, welke kosten de Staat der Nederlanden (Ministerie van Defensie) aan eiser moet vergoeden.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. C. Fetter en in het openbaar uitgesproken op
15 september 2006, in tegenwoordigheid van de griffier mr. drs. I. Goud.