ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ0500
Rechtbank 's-Gravenhage
- Schadevergoedingsuitspraak
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen inbewaringstelling van vreemdeling en verzoek om schadevergoeding
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 5 oktober 2006 uitspraak gedaan in een beroep tegen de inbewaringstelling van een vreemdeling, eiser, die op 11 september 2006 in bewaring was gesteld door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Eiser had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van 27 januari 2004, waarbij hem ambtshalve een vergunning tot verblijf was onthouden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake was van een inleidende aanvraag, waardoor eiser geen rechten kon ontlenen aan artikel 73, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank oordeelde dat de Minister terecht artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 had ingeroepen voor de maatregel van inbewaringstelling.
De rechtbank overwoog dat eiser niet kon aantonen dat hij rechtmatig verblijf had en dat de gronden voor de bewaring, zoals het ontbreken van identiteitspapieren en voldoende bestaansmiddelen, voldoende waren om de openbare orde te vorderen. Eiser had aangevoerd dat hij op grond van artikel 73 van de Vw 2000 rechtmatig verblijf toekwam, maar de rechtbank oordeelde dat de enkele vermelding dat men een beslissing op bezwaar in Nederland mag afwachten, niet voldoende was om te concluderen dat hij niet in bewaring zou worden gesteld.
De rechtbank wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen grond was voor het toekennen van schadevergoeding en er ook geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, en C. Groenewegen, griffier, en werd openbaar uitgesproken op 5 oktober 2006.