ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ0500

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/44735
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen inbewaringstelling van vreemdeling en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 5 oktober 2006 uitspraak gedaan in een beroep tegen de inbewaringstelling van een vreemdeling, eiser, die op 11 september 2006 in bewaring was gesteld door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Eiser had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van 27 januari 2004, waarbij hem ambtshalve een vergunning tot verblijf was onthouden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake was van een inleidende aanvraag, waardoor eiser geen rechten kon ontlenen aan artikel 73, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank oordeelde dat de Minister terecht artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 had ingeroepen voor de maatregel van inbewaringstelling.

De rechtbank overwoog dat eiser niet kon aantonen dat hij rechtmatig verblijf had en dat de gronden voor de bewaring, zoals het ontbreken van identiteitspapieren en voldoende bestaansmiddelen, voldoende waren om de openbare orde te vorderen. Eiser had aangevoerd dat hij op grond van artikel 73 van de Vw 2000 rechtmatig verblijf toekwam, maar de rechtbank oordeelde dat de enkele vermelding dat men een beslissing op bezwaar in Nederland mag afwachten, niet voldoende was om te concluderen dat hij niet in bewaring zou worden gesteld.

De rechtbank wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen grond was voor het toekennen van schadevergoeding en er ook geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, en C. Groenewegen, griffier, en werd openbaar uitgesproken op 5 oktober 2006.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Zitting houdende te Dordrecht
procedurenummer: AWB 06/44735
uitspraak van de enkelvoudige kamer
inzake
[eiser], eiser,
gemachtigde: mr. M. Timmer, advocaat te 's-Gravenhage,
tegen
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie te ’s-Gravenhage, verweerder,
gemachtigde: mr. D.S. van Asperen, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Op 14 september 2006 is de rechtbank, door middel van een namens eiser ingediend beroepschrift, ervan in kennis gesteld dat verweerder eiser op 11 september 2006 in bewaring heeft gesteld.
1.2. De zaak is op 28 september 2006 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer.
Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. A. Bozbey, kantoorgenoot van zijn gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Voorts is ter zitting verschenen drs. N. Rasic, tolk in het Servo-Kroatisch.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8, aanhef en onder h, van de Vreemdelingenwet 2000 (verder te noemen: Vw 2000) heeft de vreemdeling in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf in afwachting van de beslissing op een bezwaarschrift of een beroepschrift, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op het bezwaarschrift of het beroepschrift is beslist.
Ingevolge artikel 59, eerste lid, van de Vw 2000 kan, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, met het oog op de uitzetting, door Onze Minister in bewaring worden gesteld de vreemdeling die:
a. geen rechtmatig verblijf heeft;
b. die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder f, g en h.
Ingevolge artikel 73, eerste lid, van de Vw 2000 wordt de werking van het besluit tot afwijzing van de aanvraag of de intrekking van de verblijfsvergunning opgeschort totdat de termijn voor het maken van bezwaar of het instellen van administratief beroep is verstreken of, indien bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, totdat op het bezwaar of administratief beroep is beslist.
Krachtens artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. Gelet op het bepaalde in artikel 94, eerste lid, laatste volzin, van de Vw 2000 staat tevens ter beoordeling of er aanleiding is eiser schadevergoeding toe te kennen.
2.2. Eiser heeft aangevoerd dat hem op grond van artikel 73 van de Vw 2000 rechtmatig verblijf in Nederland toekomt, althans dat hij daarop mocht vertrouwen, nu verweerder hem zulks bij brief van 13 april 2004 uitdrukkelijk heeft toegestaan. Voorts heeft verweerder aldus eiser aan de maatregel een onjuiste categorie, namelijk artikel 59, eerste lid sub a, van de Vw 2000 ten grondslag gelegd, nu hij ten tijde van het opleggen van de maatregel in afwachting was van de beslissing van een door hem ingediend bezwaarschrift. Voorts is aan de bewaring ten onrechte ten grondslag gelegd dat eiser zich niet aan een vertrektermijn heeft gehouden, nu van die termijn geen sprake is (geweest).
2.3. De rechtbank overweegt als volgt.
2.3.1. Bij besluit van 27 januari 2004 heeft verweerder (onder meer) ambtshalve aan eiser een vergunning tot verblijf onder de beperking "tijdsverloop in de asielprocedure" onthouden. Hiertegen heeft eiser op 24 februari 2004 bezwaar gemaakt bij verweerder. Verweerder heeft de ontvangst van dit bezwaarschrift bevestigd bij brief van 13 april 2004 en daarin aangegeven dat eiser de beslissing op bezwaar in Nederland mocht afwachten. Aangezien verweerder voornoemd besluit ambtshalve heeft genomen is geen sprake geweest van een inleidende aanvraag, hetgeen met zich meebrengt dat in dit geval geen rechten kunnen worden ontleend aan artikel 73, eerste lid, van de Vw 2000 en verweerder terecht artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 ten grondslag heeft gelegd aan de maatregel van inbewaringstelling. Voorzover eiser zich heeft willen beroepen op gewekt vertrouwen merkt de rechtbank op dat uit de enkele vermelding dat men een beslissing op bezwaar in Nederland mag afwachten niet zonder meer kan worden afgeleid dat men dan ook niet in bewaring zal worden gesteld.
2.3.2. Of eiser zich al dan niet aan de vertrektermijn heeft gehouden kan in casu buiten beschouwing worden gelaten, omdat de andere gronden waarop de bewaringsmaatregel steunt, het niet beschikken over identiteitspapieren, een vaste woon- of verblijfplaats en voldoende bestaansmiddelen, tezamen beschouwd nog voldoende aanwijzing vormen dat de openbare orde de bewaring vordert. Anders dan eiser heeft aangevoerd kon verweerder het ontbreken van toereikende middelen van bestaan afleiden uit eisers verklaring dd 11 september 2006 dat hij geen werk heeft in Nederland maar wel straatkranten verkoopt.
2.3.3. Ook overigens is niet gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van eiser in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten. Er bestaat derhalve geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
2.4. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, van de Awb.
Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gegeven door mr. A.P. Hameete, rechter, en door deze en C. Groenewegen, griffier, ondertekend.
De griffier,
De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 5 oktober 2006
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Men wordt verzocht een afschrift van de uitspraak mee te zenden.