ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ0364

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/6145 MAW
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag wegens dienstongeschiktheid en de ingangsdatum van het ontslag volgens het AMAR

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 14 mei 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. T.H. ten Wolde, en de Staatssecretaris van Defensie, vertegenwoordigd door mr. A.M. Rentema-Westerhof. Eiseres was in beroep gegaan tegen de beslissing van verweerder om haar ontslagdatum te stellen op 1 september 2004, terwijl zij van mening was dat het ontslag pas op 1 mei 2005 in zou moeten gaan. Dit geschil ontstond naar aanleiding van een ontslagbesluit van 14 mei 2004, waarbij eiseres met ingang van 1 juni 2004 eervol ontslag was verleend op basis van artikel 39, tweede lid onder h van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, wat leidde tot een wijziging van de ontslagdatum door verweerder in augustus 2005.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de ontslaggrond niet eerder kan worden toegepast dan na een geneeskundig onderzoek, zoals voorgeschreven in artikel 44 van het AMAR. Eiseres stelde dat het ontslag niet eerder kon ingaan dan na de uitslag van het Militair Geneeskundig Onderzoek (MGO), dat pas op 20 december 2004 bekend werd. De rechtbank oordeelde dat de ingangsdatum van het ontslag in strijd was met de wettelijke vereisten en dat de ontslagdatum van 1 september 2004 niet kon worden gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard en de ingangsdatum van het ontslag vastgesteld op 1 mei 2005.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat verweerder in de proceskosten van eiseres moet worden veroordeeld, die zijn vastgesteld op € 644,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 1 september 2006, en tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
derde afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 05/6145 MAW
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
De Staatssecretaris van Defensie, verweerder.
I. Ontstaan en loop van het geding
1. Bij besluit van 14 mei 2004 heeft verweerder aan eiseres met ingang van
1 juni 2004 eervol ontslag verleend met toepassing van artikel 39, tweede lid onder h en artikel 41 van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR). Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 21 juni 2004 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.
Bij besluit van 27 januari 2005 heeft verweerder de ontslaggrond omgezet in artikel 39, tweede lid, onder f van het AMAR, onder handhaving van de ontslagdatum van 1 juni 2004. Met dit besluit heeft verweerder het besluit van 14 mei 2004 gewijzigd als bedoeld in artikel 6:18 van de Awb. Bij schrijven van 17 februari 2005 heeft eiseres voor wat de betreft de ingangsdatum van het ontslag een bezwaarschrift bij verweerder ingediend. Dit bezwaarschrift wordt, met toepassing van artikel 6:19 van de Awb, geacht een aanvulling te zijn op het bezwaarschrift van 21 juni 2004.
2. Bij besluit van 10 augustus 2005 heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en de ingangsdatum van het ontslag gewijzigd in
1 september 2004.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 30 augustus 2005, ingekomen bij de rechtbank op 31 augustus 2005, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en tevens bij brief van 22 september 2005 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 17 augustus 2006 ter zitting behandeld.
Eiseres is niet verschenen en heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.H. ten Wolde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.M. Rentema-Westerhof.
II. Motivering
1. In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit waarbij verweerder de ingangsdatum van het ontslag van eiseres heeft vastgesteld op 1 september 2004, in rechte stand kan houden.
2. Eiseres kan zich niet verenigen met de door verweerder gehanteerde ontslagdatum. Hiertoe heeft zij - samengevat - aangevoerd dat het gelet op artikel 44 van het AMAR niet eerder mogelijk is om ontslag te verlenen op grond van artikel 39, tweede lid, onder f dan nadat een geneeskundig onderzoek is uitgevoerd. Aangezien de uitslag van het Militair Geneeskundig Onderzoek (MGO) op 20 december 2004 bekend is geworden, is het niet mogelijk om al eerder ontslag te verlenen.
Daarnaast stelt eiseres zich op het standpunt dat een inkennisstelling van ontslag als bedoeld in artikel 47, tweede lid slechts betrekking kan hebben op dezelfde ontslaggrond en niet op een geheel andere ontslaggrond. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het besluit van 14 mei 2004 niet kan worden aangemerkt als een dergelijke kennisgeving en stelt dat het ontslag op een latere datum dient in te gaan dan 1 september 2004.
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3. Ingevolge artikel 39, tweede lid, aanhef en onder f, van het AMAR, kan aan de militair ontslag worden verleend ter zake van blijvende ongeschiktheid voor het vervullen van de dienst uit hoofde van een ziekte of gebrek.
Ingevolge artikel 44 van het AMAR wordt ontslag om de reden, genoemd in artikel 39, tweede lid, onder f, pas verleend, nadat de militair ter zake van het ontstaan, de aard en de gevolgen van zijn ziekte of gebrek is onderworpen aan een geneeskundig onderzoek naar de regelen, gesteld bij het Besluit procedure geneeskundig onderzoek blijvende dienstongeschiktheid en pensioenkeuring militairen.
Ingevolge artikel 47, eerste lid, van het AMAR wordt ontslag in het algemeen verleend met ingang van de eerste dag van de kalendermaand.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel gaat - voor zover relevant - een ontslag genoemd in artikel 39, tweede lid onder f, niet eerder in dan nadat tenminste drie maanden zijn verstreken sedert het tijdstip waarop de militair van de beslissing tot ontslagverlening schriftelijk in kennis is gesteld.
4. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is het, indien aan een ontslagbesluit een - niet de ingangsdatum betreffend - gebrek kleeft dat ertoe leidt dat een nieuw ontslagbesluit wordt genomen, niet ten principale ongeoorloofd om de oorspronkelijke ingangsdatum van het ontslag te handhaven, indien die handhaving althans de toetsing aan het geschreven en ongeschreven recht, waarbij met name valt te denken aan de beginselen van rechtszekerheid en zorgvuldigheid, kan doorstaan.
5. De omstandigheid dat een bestuursorgaan de ontslaggrond mag wijzigen, neemt niet weg dat moet worden voldaan aan de wettelijke vereisten die zijn verbonden aan die (nieuwe) ontslaggrond. In het geval van ontslag wegens dienstongeschiktheid is uitdrukkelijk in de desbetreffende bepalingen van het AMAR vermeld dat ontslag op deze grond eerst na een geneeskundig onderzoek en drie maanden na inkennisstelling van de beslissing tot ontslagverlening kan plaatsvinden.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het ontslagbesluit van een latere datum is dan de datum van het MGO. Echter, ontslagverlening wegens dienstongeschiktheid terwijl op de ontslagdatum de dienstongeschiktheid nog niet vaststaat, is naar het oordeel van de rechtbank in strijd met artikel 44 van het AMAR en met het rechtszekerheidsbeginsel. Als inkennisstelling van de beslissing tot ontslagverlening als bedoeld in artikel 47, tweede lid van het AMAR kan dan ook slechts de inkennisstelling van ontslagverlening wegens dienstongeschiktheid gelden en niet de eerdere inkennisstelling van ontslagverlening op een andere grond.
Voor afwijking van deze vereisten bieden de desbetreffende bepalingen naar het oordeel van de rechtbank geen ruimte. Dat het MGO volgens verweerder uit coulance heeft plaatsgevonden, wat er ook zij van deze - door eiseres betwiste - stelling, is dan ook niet relevant.
Gelet op het vorenstaande is het bestreden besluit in strijd met de artikelen 44 en 47 van het AMAR.
6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd voor zover het betrekking heeft op de ingangsdatum van het ontslag.
7. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid van de Awb zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit, nu er rechtens nog maar één beslissing mogelijk is. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De rechtbank stelt vast dat eiseres eerst bij het primaire besluit van
27 januari 2005 in kennis is gesteld van haar ontslag wegens dienstongeschiktheid. Gelet hierop dient de ingangsdatum van het ontslag van eiseres ingevolge artikel 47 van het AMAR 1 mei 2005 te zijn.
8. De rechtbank ziet voorts aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1).
III. Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit van 10 augustus 2005 voor zover dit betrekking heeft op de ingangsdatum van het ontslag;
3. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit van 10 augustus 2005 zodat de ingangsdatum van het ontslag op 1 mei 2005 wordt vastgesteld;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten van in totaal € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Defensie) als rechtspersoon die deze kosten aan eiseres dient te vergoeden;
5. gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Defensie) als rechtspersoon het door eiseres betaalde griffierecht ad € 138,- vergoedt.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. C. Fetter en in het openbaar uitgesproken op
1 september 2006, in tegenwoordigheid van de griffier mr. drs. I. Goud.