Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
tweede afdeling, enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 3 november 2004 heeft verweerder eisers uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) bij wijze van maatregel met 100 % verlaagd gedurende twee maanden.
Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 2 mei 2005 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 12 augustus 2005 heeft verweerder het besluit van 2 mei 2005 herzien en eisers bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard. De hoogte van de maatregel is daarbij vastgesteld op 20 % gedurende een maand.
Eiser heeft tegen dit besluit bij brief van 8 september 2005 beroep ingesteld.
Het beroep is op 15 augustus 2006 ter zitting behandeld. Daarbij zijn partijen niet verschenen.
Als gevolg van de inwerkingtreding van de WWB (per 1 januari 2004) en de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand van de gemeente Den Haag (per 1 januari 2005) zijn de artikelen 14 en 113 van de Algemene bijstandswet (hierna: Abw) inmiddels vervallen. In het onderhavige geval dient, gelet op artikel 2, aanhef en onder a, van het Besluit Inwerkingtreding Wet werk en bijstand en de Invoeringswet Wet werk en bijstand, nu het primaire besluit dateert van vóór 1 januari 2005, echter nog met toepassing van artikel 14 en artikel 113 van de Abw te worden beslist.
Artikel 14 van de Abw luidt - voor zover hier van belang - :
1. Indien de belanghebbende (...) een op grond van hoofdstuk VIII aan de bijstand verbonden verplichting niet of niet behoorlijk is nagekomen, weigeren burgemeester en wethouders de bijstand tijdelijk geheel of gedeeltelijk.
2. Een maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging verweten kan worden en de omstandigheden waarin hij verkeert. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
3. (...)
4. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kunnen burgemeester en wethouders besluiten af te zien van het opleggen van een maatregel als bedoeld in het eerste lid.
Ingevolge artikel 113, eerste lid, aanhef en onder d, van de Abw, is de belanghebbende die voor de zelfstandige voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 68a, tweede lid, verplicht na te laten hetgeen inschakeling in de arbeid belemmert.
Ingevolge artikel 3, aanhef en derde lid, onder a, van het Maatregelenbesluit Abw, Ioaw en Ioaz (hierna: Maatregelenbesluit), hetgeen is vastgesteld op basis van artikel 14, vijfde lid, van de Abw, worden gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren aangemerkt als een gedraging van de derde categorie.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, onder c, van het Maatregelenbesluit wordt de weigering bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Abw, vastgesteld op twintig procent van de bijstand gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie.
Eiser heeft - samengevat en voor zover van belang - ontkend dat hij stelselmatig geen gehoor geeft aan uitnodigingen. Naar zijn zeggen had hij bijna dagelijks contact met zijn contactambtenaar. Eiser heeft daarnaast bestreden dat hij door de heer [naam medewerker] van [naam bedrijf] zou zijn gebeld voor een afspraak in verband met een sollicitatie, noch dat hem op andere wijze is meegedeeld dat hij op 4 oktober 2004 bij [naam bedrijf] een sollicitatiegesprek had.
Verweerder heeft in het bestreden besluit de bij besluit van 3 april 2004 opgelegde maatregel van 100 % gedurende twee maanden teruggebracht naar 20 % gedurende een maand. Aan dat besluit is ten grondslag gelegd dat eiser door zonder bericht van verhindering niet te verschijnen op een sollicitatiegesprek bij [naam bedrijf] niet heeft meegewerkt aan het verkrijgen van arbeid. Deze gedraging kan volgens verweerder worden aangemerkt als een gedraging die de inschakeling in de arbeid belemmert.
De vraag die beantwoord moet worden is of verweerder op goede gronden heeft besloten eiser een maatregel van 20 % gedurende een maand op te leggen.
Vooropgesteld wordt dat eiser, aan wie bij besluit van 19 maart 2004 met ingang van 12 februari 2004 een uitkering ingevolge de WWB is toegekend, in het toekenningsbesluit niet is vrijgesteld van de verplichtingen genoemd in artikel 113 van de Abw. Deze verplichtingen gelden dus onverkort voor hem, hetgeen inhoudt dat eiser onder meer gehouden is na te laten hetgeen inschakeling in de arbeid belemmert.
Aan de maatregel is ten grondslag gelegd dat eiser, zonder bericht van verhindering, niet op een sollicitatiegesprek met [naam bedrijf] is verschenen. Eiser heeft weliswaar betoogd dat hij niet door de heer [naam medewerker] van [naam bedrijf] is opgebeld om op gesprek te komen, maar nog daargelaten dat hij dit naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk heeft gemaakt, biedt het dossier voldoende aanknopingspunten dat eiser daarvoor wel was uitgenodigd. Bij dat oordeel betrekt de rechtbank met name de Rapportage Werkkompas Jongerenteam, waarin, kort gesteld, is vermeld dat eiser is aangemeld bij [naam bedrijf], eiser vervolgens door [naam bedrijf] is uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek, en dat eiser daar niet is verschenen. De rechtbank ziet geen grond om aan de juistheid van de rapportage te twijfelen.
Door zonder bericht van verhindering niet op een sollicitatiegesprek te verschijnen heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank gedrag aan de dag gelegd dat inschakeling in de arbeid belemmert. Daarmee is eiser de ingevolge artikel 113, eerste lid, onder d, van de Abw, aan de bijstand verbonden verplichting om zich van dergelijk gedrag te onthouden, niet naar behoren nagekomen. Nu eiser zich in strijd met een van de in artikel 113, eerste lid, van de Abw, genoemde verplichtingen heeft gedragen, was verweerder gehouden hem tijdelijk gedeeltelijk bijstand te weigeren.
Een gedraging die inschakeling in de arbeid belemmert moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als een gedraging van de derde categorie zoals bedoeld in artikel 3, aanhef en derde lid, onder a, van het Maatregelenbesluit. Het besluit de bijstand met 20 % gedurende een maand te verlagen, is daarnaast in overeenstemming met artikel 5, eerste lid, onder c, van het Maatregelenbesluit.
De rechtbank ziet geen grond om aan te nemen dat deze gedraging niet of in verminderde mate aan eiser kan worden verweten dan wel dat de opgelegde maatregel niet in overeenstemming is met de ernst van de gedraging en de omstandigheden waarin hij verkeerde.
In hetgeen eiser overigens nog heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen dringende redenen op grond waarvan van het opleggen van een maatregel had moeten worden afgezien.
Gezien het voorgaande heeft verweerder op goede gronden besloten tot het opleggen van een maatregel van 20% gedurende een maand.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. C.W. de Wit en in het openbaar uitgesproken op
1 september 2006, in tegenwoordigheid van de griffier mr. W. Goederee.