II. Overwegingen
1. De rechtbank heeft in bovengenoemde uitspraak van 30 mei 2005 overwogen dat verweerder had moeten bezien of de door eisers aangevoerde omstandigheden aanleiding geven tot het verlenen van een verblijfsvergunning met gebruikmaking van verweerders discretionaire bevoegdheid, bedoeld in artikel 3.4, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Met het oog op de te maken afweging is in bedoelde uitspraak overwogen dat verweerder niet alle door eisers gestelde feiten en omstandigheden in hun onderlinge samenhang had bezien. Deze zijn – voor een deel – in de uitspraak genoemd en sindsdien onveranderd gebleven.
2. Verweerder stelt zich in het thans bestreden besluit op het standpunt dat eisers – in weerwil van de door hen aangevoerd omstandigheden – niet in aanmerking komen voor een reguliere verblijfsvergunning, en wel om de reden dat zij niet in het bezit zijn van een geldig document voor grensoverschrijding (het paspoortvereiste), terwijl zij niet hebben aangetoond dat zij vanwege de regering Turkije niet (langer) in het bezit van een dergelijk document kunnen worden gesteld.
3. Eisers zijn het er niet mee eens dat de aanvraag op deze grond is afgewezen. Zij hebben in beroep gewezen op een bij brief van 12 december 2005 aan verweerder gedaan verzoek om overleg met verweerder over de vraag of van hen nog gevergd kan worden dat zij een procedure starten ter verkrijging van een paspoort. Zij menen dat dit gelet op hun achtergrond lastig en tijdrovend is. Eisers stellen - niettemin - doende te zijn om alsnog een paspoort te verkrijgen.
4. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
5. Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding. Verweerders beleid ter zake van deze bevoegdheid is neergelegd in paragraaf B1/2.2.2. van de Vreemdelingencirculaire (Vc 2000) en houdt in dat van de bevoegdheid gebruik wordt gemaakt, behoudens de situatie bedoeld in artikel 3.72 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Uit dit artikel volgt immers dat bedoelde bevoegdheid niet bestaat in het geval dat de vreemdeling naar het oordeel van verweerder heeft aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld.
6. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat niet is aangetoond dat eisers niet meer in het bezit zullen kunnen komen van een geldig Turks paspoort, zodat de situatie bedoeld in artikel 3.72 van het Vb 2000 niet aan de orde is en verweerder dus in beginsel bevoegd is de aanvraag af te wijzen vanwege het ontbreken van een paspoort.
7. Uit de bewoordingen van het bestreden besluit, het verweerschrift en het verhandelde ter zitting blijkt echter dat verweerder zich in het kader van de door hem te maken afweging heeft beperkt tot de toets aan artikel 3.72 van het Vb 2000 en niet heeft beoordeeld of er overigens aanleiding bestaat om af te wijken van de hiervoor genoemde beleidsregel.
8. De rechtbank volgt niet het betoog van verweerders gemachtigde ter zitting dat daartoe geen aanleiding bestond, omdat in dat verband geen bijzondere omstandigheden zouden zijn gesteld. Reeds uit de aard van de door de rechtbank bij uitspraak van 30 mei 2005 gegeven opdracht volgde namelijk dat verweerder had te bezien of in de omstandigheden van eisers – in onderlinge samenhang beschouwd – niet aanleiding bestond om af te wijken van het beleid ter zake van het paspoortvereiste.
9. Nu verweerder deze afweging niet, althans niet kenbaar heeft gemaakt, zijn ook de thans bestreden besluiten in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), althans met artikel 7:12 van de Awb tot stand gekomen en dienen de besluiten om deze reden te worden vernietigd. Verweerder zal met inachtneming van het gestelde in deze uitspraak opnieuw op het bezwaar moeten beslissen.
10. De beroepen zijn mitsdien gegrond.
11. Hierin ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten. Deze worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-, uitgaande van twee punten voor het indienen van het beroepschrift en het verschijnen ter zitting en van een gemiddeld gewicht van de zaak.