ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ0066

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
VK-06_17659
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning en ongewenstverklaring van een vreemdeling met strafrechtelijke veroordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 4 september 2006 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen eiseres, een Tsjechische nationaliteit houdende vrouw, en de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Eiseres had een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, die op 27 januari 2005 door verweerder ambtshalve was ingetrokken, en zij was ongewenst verklaard. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar dit bezwaar werd op 13 maart 2006 ongegrond verklaard. Hierop heeft eiseres op 7 april 2006 beroep ingesteld. De openbare behandeling van het beroep vond plaats op 18 augustus 2006, waarbij eiseres in persoon verscheen, bijgestaan door haar gemachtigde, en verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.

De rechtbank overwoog dat eiseres, ondanks de intrekking van haar verblijfsvergunning, op grond van het EG-Verdrag als EU-burger recht had op verblijf in Nederland, mits zij over voldoende middelen van bestaan beschikte en verzekerd was tegen ziektekosten. De rechtbank constateerde dat eiseres in het verleden was veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf wegens doodslag op haar partner, wat haar huidige situatie complicaties gaf. De rechtbank oordeelde dat de strafrechtelijke veroordeling van eiseres voldeed aan de voorwaarden voor ongewenstverklaring op basis van de Vreemdelingenwet 2000.

De rechtbank concludeerde dat er een actuele bedreiging van de openbare orde bestond, gebaseerd op de psychiatrische en psychologische rapportages die wezen op een persoonlijkheidsproblematiek en een verhoogde kans op recidive. Eiseres had aangevoerd dat de rapportages verouderd waren en dat zij sinds drie jaar geen alcohol of drugs meer gebruikte, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat haar situatie was veranderd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekende dat de intrekking van de verblijfsvergunning en de ongewenstverklaring rechtmatig waren.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
nevenzittingsplaats Middelburg
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 06/17659 V [nummer]
Inzake : [naam], eiseres,
gemachtigde mr. A.M.J. van der Weide, advocaat te Nieuwegein,
tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde mr. L. Verheijen, medewerkster bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
I. Procesverloop
Verweerder heeft bij ambtshalve besluiten van 27 januari 2005 de aan eiseres verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingetrokken en eiseres ongewenst verklaard.
Op het bezwaar van eiseres tegen die besluiten is eiseres op 15 augustus gehoord door de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACV). Het bezwaar is op 13 maart 2006 ongegrond verklaard
Eiseres heeft daartegen op 7 april 2006 beroep ingesteld.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2006. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. Overwegingen
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en in het bezit van de Tsjechische nationaliteit. Zij heeft hier te lande – met uitzondering van de periode tussen 23 december 1998 en 4 juli 2000 – vanaf 23 december 1997 verblijf gehad op basis van verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf bij partner’, waarvan de geldigheidsduur laatstelijk tot 4 juli 2006 is verlengd.
2. Bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Arnhem van 15 juli 2003 is eiseres veroordeeld tot vijf jaren gevangenisstraf, waarvan twee jaren terbeschikkingstelling met dwangverpleging wegens doodslag op haar partner.
3. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres ten tijde van het bestreden besluit in weerwil van de intrekking van de aan haar verleende verblijfsvergunning op grond van artikel 18 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (EG-Verdrag) als burger van de Europese Unie van rechtswege aanspraak maakte op verblijf in Nederland. Daartoe is door verweerder aangenomen dat zij zelf toereikende middelen van bestaan had en dat zij tegen ziektekosten was verzekerd.
4. Voorts is van belang de Richtlijn voor de coördinatie van de voor vreemdelingen geldende bijzondere maatregelen ten aanzien van verplaatsing en verblijf, die gerechtvaardigd zijn uit hoofde van de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid (Richtlijn 64/221 EEG, Pb EG 1964, nr 56). Deze Richtlijn is mede van toepassing op onderdanen van een Lid-Staat, die hun verblijfsrecht ontlenen aan de Richtlijn betreffende het verblijfsrecht (Richtlijn 90/364 EEG, Pb EG 1990, nr L180), te weten degenen die beschikken over toereikende bestaansmiddelen en een ziektekostenverzekering.
5. Op grond van artikel 3, eerste en tweede lid, van Richtlijn 64/221 EEG mogen jegens de betrokkene getroffen maatregelen van openbare orde of openbare veiligheid uitsluitend berusten op het persoonlijk gedrag van de betrokkene en vormt het bestaan van strafrechtelijke veroordelingen op zichzelf geen motivering van deze maatregelen.
6. Op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 kan de vreemdeling ongewenst worden verklaard indien hij bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd dan wel hem terzake de maatregel als bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (ter beschikking stelling, TBS) is opgelegd.
7. De strafrechtelijke veroordeling van eiseres voldoet aan deze voorwaarden, zodat naar nationaal recht de bevoegdheid bestond tot ongewenstverklaring.
8. Ingevolge de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EG geldt bij het nemen van maatregelen tegen gemeenschapsonderdanen om redenen van openbare orde als voorwaarde dat er een werkelijke en genoegzaam ernstige bedreiging bestaat. Het bestaan van een strafrechtelijke veroordeling doet slechts ter zake, voor zover uit de omstandigheden die tot deze veroordeling hebben geleid, blijkt van het bestaan van een persoonlijk gedrag dat een actuele bedreiging van de openbare orde vormt (het arrest Calfa, HvJ 19 januari 1999, C348/96, r.o. 21 en 24, met verwijzing naar het arrest Bouchereau, HvJ 27 oktober 1977, 30/77). De strafmaat en de kans op herhaling zijn indicatief voor het aannemen van een actuele bedreiging.
9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat in het geval van eiseres is gebleken van een dergelijke actuele bedreiging. Verweerder heeft daartoe verwezen naar het advies van de ACV van 1 februari 2006. Daarin wordt geconcludeerd dat uit de aan de strafrechtelijke veroordeling van eiseres ten grondslag liggende psychiatrische en psychologische onderzoeken naar voren komt dat sprake is van een persoonlijkheidsproblematiek die vooral is terug te voeren op eiseresses instabiliteit en dat met name haar impulsiviteit en misbruik van alchohol en drugs van belang zijn voor de kans op recidive. Volgens de commissie volgt hieruit dat er een niet te verwaarlozen kans op recidive bestaat.
10. Eiseres heeft hiertegen in beroep aangevoerd dat de rapportages bestreffende de door verweerder aangehaalde onderzoeken inmiddels drie jaar oud zijn en geen juist beeld geven van eiseresses huidige situatie. De geldigheid van rapportages als de onderhavige is volgens eiseres in het algemeen beperkt, tot één jaar. Verder heeft zij verwezen naar de in het Wetboek van Strafrecht neergelegde bepalingen met betrekking tot de geldigheidsduur van een TBS-advies. In zoverre lag het volgens haar op de weg van verweerder om zelf nadere informatie te vergaren bij de TBS-kliniek waar eiseres onder behandeling is. Overigens stelt eiseres dat zij sinds drie jaar geen alcohol of drugs gebruikt, waardoor de recidivekans volgens haar niet meer kan worden beoordeeld aan de hand van de situatie voorafgaand aan haar veroordeling. Ten slotte stelt eiseres dat de kans op herhaling in het geval van ‘partnermoord’ in het algemeen als zeer klein wordt beschouwd.
Ter zitting heeft eiseres nog aanvullend aangevoerd dat het ongewenst verklaren van ter beschikking gestelde vreemdelingen voor hen tot een uitzichtloze situatie leidt, omdat enerzijds ongewenstverklaarden niet kunnen resocialiseren buiten de inrichting, hetgeen van wezenlijk belang is in het kader van hun behandeling, en anderzijds ter beschikking gestelde vreemdelingen niet worden uitgezet naar hun land van herkomst.
11. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
12. Uit met name de overgelegde rapportage van het Pieter Baan Centrum (PBC) van 24 juni 2003, blijkt dat de weergave door de ACV van de psychiatrische conclusies ten aanzien van eiseres correct is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op grond daarvan mogen aannemen dat eiseres een bedreiging van de openbare orde vormt.
13. De strafrechtelijke en penitentiairrechtelijke bruikbaarheid van deze informatie is niet zonder meer van doorslaggevend belang voor de betekenis in de onderhavige bestuursrechtelijke besluitvorming. Verder lijdt naar het oordeel van de rechtbank de actualiteit van de bedreiging in dit geval geen twijfel, nu niet is aangetoond dat er sinds het verschijnen van de gebruikte rapportages verandering is opgetreden in de ernstige persoonlijkheidsproblematiek van eiseres en het daarmee gepaard gaande gevaar van impulsief gedrag en middelengebruik. Het is aan eiseres om met psychiatrische informatie te onderbouwen dat haar situatie zodanig is veranderd dat van een actuele dreiging niet langer sprake is. De enkele omstandigheid dat eiseres stelt geen alcohol of verdovende middelen te gebruiken doet er dan ook niet aan af dat verweerder er ten tijde van het bestreden besluit van uit mocht gaan dat de situatie van eiseres in de kern onveranderd was.
14. Voor zover verder in het algemeen sprake is van een mogelijk problematische samenloop van de maatregel van TBS en de beslissing tot ongewenstverklaring, geldt dat een en ander niet afdoet aan de ernst van de bedreiging van de openbare orde. Voor de beoordeling van het onderhavige besluit is dit niet van belang, aangezien in zoverre geen sprake is van een onafwendbaar gevolg van dit besluit. Het staat eiseres verder vrij om bij gewijzigde omstandigheden te verzoeken om opheffing van de ongewenstverklaring.
15. Nu uit het vorenstaande volgt dat eiseres op goede gronden ongewenst is verklaard en zij daardoor ingevolge artikel 67, derde lid, van de Vw 2000 niet langer rechtmatig verblijf kan hebben in Nederland, behoeft het beroep, voor zover gericht tegen de intrekking van de verblijfsvergunning, geen verdere bespreking.
16. Het beroep is derhalve ongegrond.
17. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. Uitspraak
De rechtbank 's-Gravenhage, verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. J. Loonstra-Hoekstra, griffier.
De griffier De rechter
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier.
Het beroepschrift moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op: