ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9588

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/42063
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de gedwongen terugkeer van een HIV-patiënt naar Uganda in het licht van artikel 3 EVRM

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 5 september 2006 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de gedwongen terugkeer van eiseres naar Uganda. Eiseres, die besmet is met het HIV-virus, stelde dat haar gedwongen terugkeer in strijd zou zijn met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat bescherming biedt tegen onmenselijke of vernederende behandelingen. De rechtbank had eerder, in een uitspraak van 25 juni 2004, bepaald dat verweerder bij het nemen van een nieuw besluit vier belangrijke aspecten diende te onderzoeken: de gevorderdheid van de ziekte, de mogelijkheid van medische behandeling in het land van herkomst, de aanwezigheid van een sociaal en medisch vangnet, en de duur van het verblijf in Nederland.

Eiseres voerde aan dat de medische behandeling in Uganda voor HIV-patiënten zeer beperkt is en dat slechts een klein percentage van hen toegang heeft tot noodzakelijke zorg. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de gedwongen terugkeer van eiseres niet in strijd zou zijn met artikel 3 EVRM. De rechtbank concludeerde dat verweerder de gevorderdheid van de ziekte en de beschikbaarheid van de benodigde medische behandeling in Uganda niet adequaat had onderzocht. Bovendien had verweerder geen rekening gehouden met de recente wijzigingen in de medicatie van eiseres.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit van verweerder en droeg hem op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 644,- werden vastgesteld. Deze uitspraak benadrukt de zorgvuldigheid die vereist is bij het beoordelen van de medische situatie van asielzoekers en de verplichtingen van de overheid om te voldoen aan de mensenrechten.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Zitting houdende te Dordrecht
procedurenummer: AWB 05/42063
uitspraak van de enkelvoudige kamer
inzake
[eiseres],
wonende te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer, advocaat te Dordrecht,
tegen
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie te 's-Gravenhage, verweerder,
gemachtigde: mr. E. de Jong, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft bij besluit van 30 januari 2002 afwijzend beslist op de aanvraag van eiseres tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Tegen dit besluit heeft eiseres op 25 februari 2002 beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 25 juni 2004 (procedurenummer AWB 02/18205) heeft de rechtbank Maastricht het beroep van eiseres gegrond verklaard en het bestreden besluit van 30 januari 2002 vernietigd.
Bij besluit van 23 augustus 2005 heeft verweerder de aanvraag van eiseres wederom afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij faxbericht van 16 september 2005 beroep ingesteld.
De zaak is op 21 juli 2006 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld.
Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Voorts is ter zitting verschenen de heer E.O. Tackeij, tolk.
2. Overwegingen
2.1. Voor zover hier van belang luidt artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000):
“1. Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan worden verleend aan de vreemdeling:
[…]
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlang dat hij terugkeert naar het land van herkomst;
[…]”
Ingevolge artikel 31, eerste lid van de Vw 2000, wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, het zij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
In artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is bepaald dat niemand mag worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
2.2 Blijkens het verhandelde ter zitting, is tussen partijen niet (langer) in geschil of eiseres in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Het geschil betreft de vraag of eiseres al dan niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b of c, van de Vw 2000.
2.3 Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid van de Vw 2000. Naar het standpunt van verweerder komt eiseres niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. De omstandigheden met betrekking tot de medische problematiek van eiseres leiden er niet toe dat zij bij uitzetting in een situatie terecht komt die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Verweerder heeft zich hierbij mede gebaseerd op het rapport van het Bureau Medische Advisering (hierna: BMA) van 8 februari 2005.
Naar het standpunt van verweerder komt eiseres evenmin in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000, omdat de medische situatie van eiseres geen verband houdt met de redenen van vertrek uit het land van herkomst.
2.4 Eiseres heeft het besluit van verweerder bestreden. Zij stelt dat gedwongen terugkeer naar haar land van herkomst in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Eiseres is besmet met het HIV-virus, waarvoor zij medisch behandeld wordt. Het staken van de behandeling zal leiden tot aantasting van het immuunsysteem van eiseres, waardoor zij op korte termijn in een medische noodsituatie zal geraken. Eiseres stelt dat zij in haar procesbelangen is geschaad nu verweerder haar tijdens de besluitvormingsfase niet de gelegenheid heeft geboden te reageren op de onderliggende stukken van het BMA-rapport. Bij uitspraak van 25 juni 2004 heeft de rechtbank Maastricht geoordeeld dat in het kader van artikel 3 van het EVRM vier criteria van belang zijn bij de beoordeling, te weten de gevorderdheid van de ziekte, de mogelijkheid van een medische behandeling in het land van herkomst, de aanwezigheid van een sociaal en medisch vangnet in het land van herkomst en de duur van het verblijf hier te lande. Eiseres stelt dat verweerder onvoldoende aan deze criteria heeft getoetst en voert aan dat uit het BMA-rapport en de onderliggende stukken niet kan worden opgemaakt dat de voor haar noodzakelijke behandeling is gewaarborgd. Uit het rapport blijkt dat de behandeling in Uganda zeer kostbaar is. Nu eiseres niet beschikt over voldoende financiële middelen zal zij niet kunnen beschikken over de voor haar noodzakelijke medische voorzieningen. Eiseres heeft in beroep informatie overgelegd waaruit blijkt dat in Uganda de toegang tot de behandeling zeer slecht is en dat minder dan de helft van de HIV/AIDS-patiënten er kan worden behandeld.
Bij brieven van 29 november 2005 en 17 maart 2006 is aangevoerd dat eiseres wegens resistentie andere medicijnen nodig heeft. Door verweerder is geen onderzoek gedaan naar de huidige medicatie van eiseres en de behandelmogelijkheden in Uganda daarvoor. Eiseres heeft een medisch rapport overgelegd van de behandelend specialist van 10 november 2005. Op grond van dit rapport kan het BMA-rapport volgens eiseres niet langer stand houden.
Eiseres stelt zich in de gronden van beroep vervolgens op het standpunt dat verweerder had dienen te toetsen of er sprake is van bijzondere klemmende redenen van humanitaire aard die grond vormen voor verblijfsaanvaarding.
2.5 De rechtbank overweegt het volgende.
2.5.1 Ten aanzien van de stelling van eiseres dat gedwongen terugkeer in verband met haar medische situatie in strijd is met artikel 3 van het EVRM, overweegt de rechtbank als volgt.
Volgens de rechtspraak van het Europees Hof tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EHRM) kan uitzetting in verband met de medische toestand van de uit te zetten persoon onder uitzonderlijke omstandigheden en wegens dwingende redenen van humanitaire aard, bij gebrek aan medische voorzieningen en sociale opvang in het land waarnaar wordt uitgezet, leiden tot schending van artikel 3 van het EVRM (bijvoorbeeld de uitspraken van 2 mei 1997 in de zaak St. Kitts, RV 1997/70 en van 6 februari 2001 in de zaak Bensaid, JV 2001/103). In verband hiermee heeft de rechtbank Maastricht in de uitspraak van 25 juni 2004 geoordeeld dat er vier aspecten in het bijzonder van belang zijn die verweerder diende te onderzoeken, te weten:
1. de gevorderdheid van de ziekte;
2. de mogelijkheid van een medische behandeling in het land van herkomst;
3. de aanwezigheid van een sociaal en medisch vangnet in het land van herkomst;
4. de duur van het verblijf hier te lande.
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 25 juni 2004 geconcludeerd dat verweerder de gevorderdheid van de HIV-infectie voor eiseres niet heeft onderzocht. Voorts heeft verweerder de in het primaire besluit opgenomen en ter zitting geponeerde stelling dat er in Uganda medische zorg voorhanden is niet nader onderbouwd, noch gestaafd. Ten aanzien van het derde criterium heeft de rechtbank overwogen dat er ook beoordeeld dient te worden of de broer en zus van eiseres ook bereid en in staat zijn opvang te verlenen. Verweerder had het vierde criterium niet in de overweging betrokken. De rechtbank concludeerde onder verwijzing naar de hiervoor genoemde overwegingen dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom artikel 3 EVRM niet in het geding is.
Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld. De uitspraak is onherroepelijk geworden zodat verweerder zich bij het nemen van een nieuw besluit diende te richten naar hetgeen de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen.
Kennelijk ter beoordeling van het eerste en tweede criterium heeft verweerder onderzoek laten doen door het Bureau Medische Advisering (hierna: BMA). De resultaten hiervan zijn neergelegd in een rapport van 8 februari 2005. Zoals eiseres terecht heeft aangevoerd heeft zij het BMA-rapport eerst zodanig laat ontvangen dat zij daardoor niet voorafgaand op het bestreden besluit heeft kunnen reageren op de inhoud van dat rapport en de onderliggende stukken – ook voor zover dat betrekking heeft op gegevens in dat rapport en informatie die daaraan ten grondslag ligt die niet op de individuele situatie van eiseres betrekking heeft en/of door haar zelf is verstrekt. Dat leidt ertoe dat hetgeen eiseres in beroep tegen het rapport heeft ingebracht zonder meer bij de beoordeling van het beroep wordt betrokken.
Bij brief van 19 oktober 2005 heeft eiseres landeninformatie overgelegd, waaronder – naast andere stukken – een brief van 20 juli 2005 van VluchtelingenWerk Nederland, een uitdraai van 4 internetpagina’s van de website www.avet.org en een uitdraai van 2 internetpagina’s van de BBC. Onder verwijzing naar deze stukken voert eiseres aan dat slechts een klein percentage van het aantal HIV- en AIDS-patiënten in Uganda toegang heeft tot de benodigde medische behandeling.
Gelet op de conclusie van het BMA dat het uitblijven van de medische behandeling voor eiseres op korte termijn zal leiden tot een medische noodsituatie, geldt dat het voor de beoordeling of gedwongen terugkeer van eiseres naar het land van herkomst in strijd is met artikel 3 van het EVRM, van belang is of eiseres de medische behandeling bij terugkeer wel zal kunnen krijgen. Verweerder had dit aspect daarom tevens dienen te onderzoeken. Het besluit is derhalve op dit punt onvoldoende zorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd.
2.5.2 In beroep heeft eiseres voorts naar voren gebracht dat zij wijzigingen in haar medicatie heeft moeten ondergaan. Door het BMA is niet onderzocht of deze nieuwe medicijnen beschikbaar zijn in het land van herkomst. Het door de gemachtigde van verweerder desgevraagd ter zitting ingenomen standpunt dat een nader onderzoek niet relevant zou zijn, verdraagt zich niet met de onderzoeksopdracht die in de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 25 juni 2004 aan verweerder is gegeven.
Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd. Het beroep is daarom gegrond.
2.5.3 Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond wegens strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene Wet Bestuursrecht (hierna: Awb). De rechtbank ziet aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van zijn beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn de kosten in verband met door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 322,-, wegingsfactor 1).
Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit neemt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiseres in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 644,- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) aan als de rechtspersoon die voormelde proceskosten aan eiseres moet vergoeden.
Aldus gegeven door mr. R.P. Broeders, rechter, en door deze en mr. J. van de Meerakker, griffier, ondertekend.
De griffier,
De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 5 september 2006
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Men wordt verzocht een afschrift van de uitspraak mee te zenden.