ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/37675
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van legeskosten als buitengewone kosten in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 5 september 2006 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) inzake de vergoeding van legeskosten. Eiseres had verzocht om vergoeding van legeskosten die zij had gemaakt in verband met de aanvraag van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Het COA had dit verzoek afgewezen, stellende dat legeskosten niet als buitengewone kosten konden worden aangemerkt onder de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005). Eiseres was het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank overwoog dat de tekst van artikel 17 van de Rva 2005 gelijk is aan die van artikel 14 van de Rva 1997, waarin legeskosten wel als buitengewone kosten werden erkend. De rechtbank concludeerde dat de toelichting bij de Rva 2005 niet voldoende bewijs levert voor de stelling dat legeskosten niet meer onder de definitie van buitengewone kosten vallen. De rechtbank stelde vast dat het COA niet had aangetoond dat alle relevante feiten en omstandigheden in de besluitvorming waren betrokken, vooral gezien het ontbreken van de aanvraag die ten grondslag lag aan de bestreden beschikking.

Daarom verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het COA op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd het COA veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 322,-. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming en de noodzaak voor bestuursorganen om alle relevante informatie in overweging te nemen bij het nemen van besluiten.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Zitting houdende te Dordrecht
procedurenummer: AWB 05/37675
uitspraak van de enkelvoudige kamer
inzake
[eiseres],
wonende te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde: mr. P.J. Wapperom, advocaat te Dordrecht,
tegen
het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers te Rijswijk, verweerder,
gemachtigde: mr. I.A. van der Valk-in ‘t Veen, ambtenaar bij het Centraal Orgaan opvang asielzoekers.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft bij besluit van 27 juli 2005 afwijzend beslist op het verzoek van eiseres tot vergoeding van buitengewone kosten, te weten legeskosten in verband met de aanvraag van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij faxbericht van 22 augustus 2005 beroep ingesteld.
De zaak is op 21 juli 2006 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld.
Partijen zijn niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Artikel 12 van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: Wet COA) stelt de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de Minister) in staat regels te stellen met betrekking tot verstrekkingen aan asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen in een opvangvoorziening.
In artikel 9, eerste lid, aanhef en onder g, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: Rva 2005), is bepaald:
“De opvang in een opvangcentrum omvat in elk geval de volgende verstrekkingen:
[…]
g. betaling van buitengewone kosten.”
Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Rva 2005 wordt onder buitengewone kosten verstaan noodzakelijke kosten die vanwege hun aard of hoogte in redelijkheid niet geacht kunnen worden door de vreemdeling zelf te worden betaald. Het tweede lid bepaalt dat buitengewone kosten slechts worden betaald voor zover vooraf door het orgaan aan de vreemdeling toestemming is verleend voor het maken van deze kosten, met uitzondering van kosten die voortvloeien uit noodsituaties waarin geen mogelijkheid bestond tot het verzoeken om toestemming. Ingevolge het vierde lid wordt de toestemming, bedoeld in het derde lid, uitsluitend verleend indien en voor zover de kosten noodzakelijk zijn en niet op andere wijze in de betaling kan worden voorzien.
2.2 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor vergoeding van de legeskosten. Artikel 17 van de Rva 2005 en het daarop ontwikkelde beleid biedt hiervoor volgens verweerder geen grondslag. De Minister had met de invoering van de Rva 2005 het oogmerk om legeskosten niet langer als buitengewone kosten te vergoeden. In de toelichting bij de Rva 2005, wordt, in tegenstelling tot de toelichting bij de Rva 1997, niet langer de mogelijkheid tot het vergoeden van de legeskosten genoemd.
In het verweerschrift stelt verweerder dat hij geen enkele vrijheid heeft om af te wijken van de regel dat legeskosten niet vergoed worden, ongeacht de individuele omstandigheden van eiseres.
2.3 Eiseres heeft het besluit van verweerder bestreden op de grond dat het besluit niet op een deugdelijke motivering berust, aangezien het een standaardbeschikking betreft, waaruit onvoldoende blijkt dat de individuele omstandigheden van eiseres zijn meegewogen in de besluitvorming, althans waarin onvoldoende is gemotiveerd waarom in het specifieke geval van eiseres niet is overgegaan tot inwilliging van de aanvraag. Voorts stelt eiseres dat verweerder haar met het bestreden besluit de mogelijkheid onthoudt een door de Minister te beoordelen aanvraag in te dienen. Dit is volgens eiseres in strijd met het verbod van détournement de pouvoir, althans de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
2.4 De rechtbank overweegt het volgende.
2.4.1 Gelet op de stellingen van partijen is de eerste vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet de vraag of legeskosten als “buitengewone kosten” als bedoeld in artikel 17 van de Rva 2005 kunnen worden aangemerkt. Anders dan verweerder heeft betoogd, kan uit de tekst en toelichting op de Rva 2005 niet worden geconcludeerd dat legeskosten in het geheel niet als “buitengewone kosten” als bedoeld in artikel 17 van de Rva 2005 kunnen worden aangemerkt.
Hiertoe is van belang dat de tekst van artikel 17 van de Rva 2005 gelijk is aan de tekst van artikel 14 van de Rva 1997 en dat – hetgeen tussen partijen niet in geschil is – legeskosten ingevolge dat artikel wel tot buitengewone kosten werden gerekend. Dit werd bevestigd in de toelichting bij dit artikel, waarin legeskosten als één van de voorbeelden van buitengewone kosten werden genoemd.
De omstandigheid dat in de toelichting bij artikel 17 van de Rva 2005 legeskosten niet (meer) worden genoemd als voorbeeld van buitengewone kosten leidt – anders dan verweerder heeft bepleit – niet tot de conclusie dat deze kosten thans niet onder het bereik van dit artikel vallen. Uit de toelichting is niet af te leiden dat de wetgever een fundamentele wijziging heeft beoogd en voorts worden in die toelichting (ook) geen (andere) voorbeelden van buitengewone kosten meer genoemd, hetgeen verweerder er niet toe heeft gebracht ook andere bij artikel 14 van de Rva 1997 nog wel als voorbeeld genoemde kosten niet meer te vergoeden.
De in het tweede lid van artikel 17 van de Rva 2005 neergelegde definitie van buitengewone kosten laat ruimte voor de mogelijkheid om legeskosten als zodanig aan te merken. Of in een concreet geval legeskosten als buitengewone kosten dienen te worden vergoed, zal afhangen van de specifieke omstandigheden van het geval.
2.4.2 De rechtbank constateert dat in de door verweerder overgelegde stukken in onderhavige zaak, de aanvraag en het besluit ontbreken. Verweerder stelt niet over deze stukken te beschikken. De aanvraag is volgens verweerder mondeling ingediend. In het (door eiseres overgelegde) besluit staat echter vermeld dat de aanvraag bij schrijven van 21 juli 2005 is geschied.
Ingevolge artikel 8:42, eerste lid, van de Algemene Wet Bestuursrecht (hierna: Awb) zendt het bestuursorgaan binnen vier weken na de dag van verzending van het beroepschrift aan dat orgaan, de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank en dient het een verweerschrift in. In het tweede lid van evengenoemd artikel is bepaald dat de rechtbank de in het eerste lid bedoelde termijn kan verlengen.
Ingevolge artikel 8:31 van de Awb kan de rechtbank, indien een partij niet voldoet aan de verplichting te verschijnen, inlichtingen te geven, stukken over te leggen of mee te werken aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8:47, eerste lid, daaruit de gevolgtrekkingen maken die haar geraden voorkomen.
De rechtbank is van oordeel dat zij door het ontbreken van de aanvraag, die ten grondslag ligt aan de bestreden beschikking, niet kan beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden bij de besluitvorming heeft betrokken, en of verweerder heeft kunnen weigeren aan eiseres de legeskosten te vergoeden. Dit vormt voor de rechtbank aanleiding het beroep gegrond te verklaren.
2.4.3 Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit te worden vernietigd wegens strijd met de wet en het motiveringsbeginsel.
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van haar beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn de kosten in verband met door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, vastgesteld op € 322,- (1 punt voor het beroepschrift, met een waarde per punt van € 322,-, wegingsfactor 1).
Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit neemt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiseres in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 322,- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) aan als de rechtspersoon die voormelde proceskosten aan eiseres moet vergoeden.
Aldus gegeven door mr. R.P. Broeders, rechter, en door deze en mr. J. van de Meerakker, griffier, ondertekend.
De griffier,
De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 5 september 2006
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Men wordt verzocht een afschrift van de uitspraak mee te zenden.