ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9452

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/755141-05
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Timmermans
  • A. Ferenschild
  • C. Smid-Verhage
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Criminele organisatie en bancaire fraude met oplichting en heling

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 3 oktober 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die deel uitmaakte van een criminele organisatie die zich gedurende een aanzienlijke periode bezighield met bancaire fraude. De verdachte, samen met medeverdachte [A], vormde de harde kern van deze organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn boekhoudkundige kennis ten dienste stelde van de organisatie en de administratie voerde voor vrijwel alle betrokken rechtspersonen. Hij voorzag deelnemers van rechtspersonen en instructies, wat leidde tot een systeem van oplichting en heling.

De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte voor meerdere feiten, waaronder oplichting en opzetheling, zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren. De rechtbank oordeelde echter dat er onvoldoende bewijs was voor de oplichting, en sprak de verdachte vrij van het primair telastgelegde. Wel achtte de rechtbank bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan heling en andere strafbare feiten, waaronder het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

De rechtbank overwoog dat de organisatie bestond uit meerdere verdachten, waaronder [A] en [B], en dat anderen, zoals de gebroeders [J] en [K], de organisatie hadden gefaciliteerd. De verdachte had via rechtspersonen misbruik gemaakt van een door de bank verstrekt incassocontract, wat leidde tot aanzienlijke schade voor verschillende banken. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van drie jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en hefte de schorsing van de voorlopige hechtenis op. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 47, 57, 140, 225, 326, 416 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/755141-05
's-Gravenhage, 3 oktober 2006
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 5 juli 2006 en 19 september 2006.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. H.L. Heemskerk, advocaat te Rotterdam, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Schuijer heeft gevorderd dat verdachte terzake van het onder 2 en 4 telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van het hem onder 1 primair, 3, 5, 6, 7 en 8 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de schorsing van de voorlopige hechtenis wordt opgeheven met ingang van de datum van de uitspraak indien verdachte wordt veroordeeld tot onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De telastlegging.
Aan de verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopieën van de dagvaarding, gemerkt A1, A2, A3, A4, A5 en A6, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A7.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair, 2 en 4 is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair, 3, 5, 6, 7 en 8 telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopieën daarvan, gemerkt B1, B2, B3 en B4.
Bewijsoverwegingen.
Met betrekking tot feit 1:
De rechtbank acht in het dossier onvoldoende bewijs aanwezig om wettig en overtuigend bewezen te achten dat verdachte zich tezamen en in vereniging met anderen schuldig heeft gemaakt aan de telastgelegde oplichting. Daarom spreekt de rechtbank verdachte vrij van het primair telastgelegde.
Wél acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich tezamen en in vereniging met anderen schuldig heeft gemaakt aan heling.
Met betrekking tot feit 3:
Van de buitgemaakte gelden is via Katapult en Prosoft onder andere een fors deel overgemaakt naar Lingsveld Management dan wel CLW services en CMS. Verdachte is directeur-aandeelhouder van Lingsveld Management en CLW services en CMS zijn handelsnamen van Lingsveld en daarmee is verdachte de facto begunstigde geweest.
De verklaring van verdachte dat het door Prosoft overgemaakte geld afkomstig was van [L.] terzake van een lening acht de rechtbank, gelet op de daarover afgelegde verklaringen die zich in het dossier bevinden, niet aannemelijk.
Met betrekking tot de criminele organisatie
De rechtbank overweegt dat de criminele organisatie gedurende de telastgelegde periode in ieder geval heeft bestaan uit de verdachten [A] en [B] als harde kern en dat aan deze organisatie voor kortere of langere periode is deelgenomen door de verdachten [E], [F], [G], [H], [C], [I] en [D].
Bij de bewezenverklaring van "andere personen" gaat de rechtbank ervan uit dat de gebroeders [J] en [K] door bedreigingen dan wel het verrichten van hand en spandiensten de organisatie hebben gefaciliteerd.
Verdachte stelde zijn boekhoudkundige kennis ten dienste van de organisatie en voerde voor vrijwel alle betrokken rechtspersonen de administratie. Hij was ook degene die deelnemers aan de organisatie voorzag van rechtspersonen en instructies.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft deel uitgemaakt van een organisatie die zich op grote schaal en gedurende een aanzienlijke periode heeft bezig gehouden met criminele activiteiten, met name bancaire fraude, waarvan verdachte, tezamen met medeverdachte [A], de harde kern vormde.
Verdachte heeft, kort gezegd, tezamen en in vereniging met anderen middels rechtspersonen misbruik gemaakt van een door de bank verstrekt incassocontract (zie meer in het bijzonder feit 3). Het misbruik bestond er (merendeels) in dat die rechtspersonen grote geldbedragen geïncasseerd hebben ten laste van derden, zonder dat zij daartoe gerechtigd waren. De geïnde bedragen werden vervolgens door verdachte en/of zijn mededaders weggesluisd (van bedrijf op bedrijf); uiteindelijk waren verdachte en/of zijn mededaders de facto steeds de begunstigden. Een en ander heeft ertoe geleid dat een aantal banken forse schade heeft geleden, nu zij de ten onrechte geïnde bedragen veelal niet kon 'storneren' en de benadeelde derden uit eigen middelen schadeloos heeft gesteld.
Daarnaast heeft verdachte van een soortgelijk feitencomplex de vruchten geplukt (feit 1)
Verdachte heeft bovendien door middel van valsheid in geschrifte over een hypothecaire geldlening kunnen beschikken.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafoplegging rekening gehouden met het feit dat verdachte blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie niet eerder is veroordeeld.
Gelet op bovenstaande en gezien het feit dat de rechtbank tot een mindere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie zal de rechtbank een lagere gevangenisstraf dan de door de officier van justitie gevorderde opleggen.
Opheffing schorsing voorlopige hechtenis.
Aangezien verdachte zal worden veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf en de bewezenverklaarde feiten grotendeels betrekking hebben op aanzienlijke bancaire fraudes acht de rechtbank termen aanwezig om de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen. Deze beslissing is afzonderlijk geminuteerd.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 47, 57, 140, 225, 326, 416 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 en 4 telastgelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair, 3, 5, 6, 7 en 8 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
Medeplegen van opzetheling;
Ten aanzien van feit 3:
Medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 5:
Oplichting;
Ten aanzien van feit 6:
Opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 7:
Witwassen;
Ten aanzien van feit 8:
Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 3 (DRIE) JAREN;;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 25-10-2005,
in vrijheid gesteld op : 28-10-2005;
in verzekering gesteld op : 23-01-2006,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 26-01-2006,
welke voorlopige hechtenis werd geschorst met ingang van : 16-02-2006,
heft met ingang van heden op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte (afzonderlijk geminuteerd);
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Timmermans, voorzitter,
Ferenschild en Smid-Verhage, rechters,
in tegenwoordigheid van Groot, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 oktober 2006.
Mr. Timmermans is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.