RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/9232 IB/PVV
Uitspraakdatum: 22 augustus 2006
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X.], wonende te [Y.], eiseres,
de inspecteur van de Belastingdienst [te P.], verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 28 november 2005 op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres voor het jaar 2002 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2006.
Eiseres is daar in persoon verschenen , bijgestaan door haar echtgenoot [naam echtgenoot]. Namens verweerder is verschenen F.J.G. Vinkestijn.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2.1. Eiseres woont vanaf 24 december 1992 in Nederland. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1969 en is thans gehuwd met [naam echtgenoot]. Eiseres heeft de nationaliteit van Singapore.
2.2. Zij is sinds 1 maart 1995 in dienstbetrekking werkzaam bij de Ambassade van Maleisië te Den Haag (hierna: de Ambassade). Zij is werkzaam op de afdeling commerciële zaken van de Ambassade. Eiseres behoort tot het administratief/technisch personeel van de Ambassade.
2.3. Aan eiseres is ambtshalve een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2002 opgelegd naar een belastbaar inkomen van € 24.000. Na hiertegen door eiseres gemaakt bezwaar heeft verweerder de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van € 22.140.
2.4. In geschil is of eiseres inkomstenbelasting en/of premie volksvezekeringen over het onderhavige jaar is verschuldigd en of derhalve de onderhavige aanslag terecht aan eiseres is opgelegd.
2.5. Eiseres heeft - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Zij is permanent werkzaam op de Ambassade. Bij indiensttreding is vanuit de Ambassade de mededeling gedaan dat werknemers die in het bezit zijn van een buitenlands paspoort geen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen hoeven te betalen. Zij heeft haar situatie nog besproken met de Belastingdienst te Rotterdam. Hier bevestigde men haar, dat de visie van de Ambassade correct was en dat zij geen belasting was verschuldigd. Voorts heeft zij aangevoerd dat zij tot nu toe nimmer een verzoek heeft ontvangen om aangifte te doen. Ter zitting heeft eiseres haar beroep op het gelijkheidsbeginsel ondersteund met overlegging van een brief van de Ambassade van 7 augustus 2006, waarin collega's worden genoemd die onder gelijke omstandigheden als die van eiseres, toch van nederlandse belastingheffing vrij zijn gebleven.
2.6. Verweerder heeft het standpunt van eiseres gemotiveerd weersproken en verwijst daarbij naar het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer (hierna: het Verdrag), de Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van Maleisië tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (hierna: de Overeenkomst) en het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (hierna: het BUB 1999). Voorts heeft hij het navolgende aangevoerd. De Belastingdienst eenheid Rotterdam is niet competent ten aanzien van eiseres, dat is de eenheid [P.]. Verder blijkt uit niets dat de Belastingdienst in Rotterdam het standpunt heeft ingenomen dat de inkomsten van eiseres niet belast zouden zijn en dat dit gebaseerd is op de juiste gegevens van eiseres. Eiseres heeft algemene informatie verkregen, waaruit niet het vertrouwen kan worden ontleend dat in het specifieke geval van eiseres belastingheffing achterwege dient te blijven.
2.7. Ter zitting heeft eiseres voorts nog het navolgende aangevoerd. Zij meent, dat zij een hoog bedrag aan heffingsrente moet betalen, als de aanslag in stand blijft. Zij heeft niet eerder een aangiftebiljet gekregen en verkeerde in de veronderstelling dat zij geen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen hoefde te betalen. Zij heeft hierdoor ook niet tijdig om een voorlopige aanslag kunnen vragen om aldus een hoge heffingsrente te voorkomen. De rechtbank heeft hier begrip voor. Verweerder heeft ter zitting gesteld, dat hij een verzoek van eiseres om vermindering van heffingsrente in overweging zal nemen.
Beoordeling van het geschil
2.8. Het Verdrag regelt de fiscale vrijstelling voor leden van diplomatieke zendingen van buitenlandse Mogendheden (i.c. ambassades in Nederland). Een voorwaarde voor toepassing van het Verdrag is dat de persoon in kwestie niet-duurzaam verblijf houdt in Nederland.
Eiseres is vanaf 24 december 1992 woonachtig in Nederland. Zij heeft een duurzame binding met Nederland en is als duurzaam verblijvend aan te merken. Eiseres heeft derhalve op grond van het Verdrag geen aanspraak op de fiscale vrijstelling voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen.
2.9. Artikel 19 van de Overeenkomst, voor zover van belang, luidt als volgt:
'1. (a) Beloningen, niet zijnde pensioenen, betaald door een van de Staten of een staatkundig onderdeel, een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam of een staatsrechtelijk orgaan daarvan aan een natuurlijk persoon ter zake van diensten, bewezen aan die Staat, dat onderdeel, lichaam of orgaan, mogen slechts in die Staat worden belast.
(b) Deze beloningen zijn echter slechts in de andere Staat belastbaar, indien de diensten in die Staat worden bewezen en de natuurlijke inwoner is van die Staat, die:
(i) onderdaan is van die Staat; of
(ii) niet uitsluitend voor het verrichten van de diensten inwoner van die Staat werd.'
2.10. Eiseres is inwoner van Nederland. Zij was al enkele jaren in Nederland op het moment dat zij in dienst is getreden bij de Maleisische overheid. Nu eiseres niet uitsluitend voor het verrichten van de diensten inwoner van Nederland is geworden, komt de belastingheffing op grond van artikel 19 van de Overeenkomst aan Nederland toe.
2.11. Artikel 13, tweede lid, van het BUB 1999 luidt als volgt:
'Niet verzekerd op grond van de volksverzekeringen zijn de naar Nederland uitgezonden leden van het administratieve, technische en bedienende personeel van de diplomatieke zending of de consulaire post van een andere mogendheid, indien zij korter dan tien jaar in Nederland werkzaam zijn, tenzij zij:
a. Nederlander zijn;
b. ten tijde van aanwerving in Nederland woonden;
c. in Nederland arbeid verrichten anders dan de werkzaamheden, bedoeld in de aanhef, of
d. een Nederlandse socialeverzekeringsuitkering ontvangen.'
2.12. Nu eiseres al in Nederland woonde ten tijde van het indiensttreden bij de Ambassade, is zij op grond van het hiervoor in 2.11. vermelde artikel van het BUB 1999 niet uitgesloten van de verplichte verzekering voor de Nederlandse volksverzekeringen en is zij verzekerd voor deze volksverzekeringen.
2.13. Voor zover eiseres met haar in 2.5 vermelde stelling een beroep op het vertrouwensbeginsel doet, treft deze stelling geen doel. Allereerst omdat de Belastingdienst van de eenheid Rotterdam niet competent is ten aanzien van eiseres. Voor het geval deze eenheid wel competent zou zijn geweest, volgt dit uit het arrest van de Hoge Raad van 3 januari 1990, nr. 26 325, BNB 1990/148. Daarin heeft de Hoge Raad onder meer het volgende overwogen. Wanneer het gaat om telefonisch ingewonnen inlichtingen bij de belastingadministratie, zoals te dezen, dient aan het beginsel dat de wet moet worden toegepast in zoverre meer gewicht te worden toegekend dan aan voormeld algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, dat in de regel de belastingadministratie door onjuistheden of onvolledigheden in de voorlichting niet wordt gebonden. Voor afwijking van deze regel is slechts plaats ingeval de belastingplichtige de onjuistheid niet had behoeven te beseffen en tevens wordt geconfronteerd met het feit dat hij niet alleen de wettelijk verschuldigde belasting heeft te betalen maar daarenboven schade lijdt doordat hij, afgaande op de onjuiste voorlichting, enige handeling heeft verricht of nagelaten. Nu niet is gebleken dat eiseres schade als hiervoor bedoeld heeft geleden, is voor afwijking van de hiervoor vermelde regel geen plaats.
2.14. Verweerder heeft gesteld, dat eiseres te laat met haar stelling met betrekking tot het gelijkheidsbeginsel, zoals verwoord in de ter zitting overgelegde brief van 7 augustus 2006, is gekomen, waardoor hij ter zitting hierover geen oordeel kan geven. De rechtbank sluit zich bij dit oordeel aan. Deze stelling had eiseres overigens niet kunnen helpen, als deze wel tijdig was geweest. De in de brief genoemde gevallen betreffen alleen medewerkers van de Ambassade. Verweerder heeft gesteld, dat medewerkers van andere ambassades die ten tijde van aanwerving in Nederland woonden, wel in de belastingheffing zijn betrokken. Eiseres heeft derhalve niet aannemelijk gemaakt dat in de meerderheid van vergelijkbare gevallen verweerder die medewerkers niet in de heffing heeft betrokken.
2.15. Gelet op al het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.
2.16. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 22 augustus 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. T. van Rij, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Duijvendijk, griffier.