ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9293

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/38377 VRONTN
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel van een Algerijnse vreemdeling na strafdetentie

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 21 augustus 2006 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel die was opgelegd aan een Algerijnse vreemdeling, hierna aangeduid als de vreemdeling. De vreemdeling, die in het Detentiecentrum Zeist verbleef, had beroep aangetekend tegen het besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 8 augustus 2006, waarbij hem de maatregel van bewaring was opgelegd. De vreemdeling werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. R.M. Seth Paul, en de zitting vond plaats op 18 augustus 2006, waarbij ook een tolk aanwezig was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling eerder, van 23 februari 2005 tot 22 maart 2006, in bewaring had verbleven en daarna van 10 april 2006 tot 8 augustus 2006 in strafdetentie zat. De verweerder had tijdens de strafdetentie nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd die volgens hem de inbewaringstelling rechtvaardigden. Echter, de rechtbank oordeelde dat de verweerder onvoldoende inspanning had geleverd om de vreemdeling na zijn strafdetentie uit te zetten, zoals vereist door de Vreemdelingencirculaire 2000. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat de belangen van de vreemdeling niet in redelijke verhouding stonden tot de ernst van het gebrek in de procedure.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, beval de opheffing van de maatregel van bewaring per 21 augustus 2006, wees het verzoek om schadevergoeding af en veroordeelde de verweerder in de proceskosten van € 644,--. Deze kosten dienen door de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) aan de griffier te worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. M.M.F. Holtrop en uitgesproken in het openbaar in aanwezigheid van griffier J.J. Kip.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudige kamer
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
beroep vrijheidsontnemende maatregel
__________________________________________________
Reg.nr.: AWB 06/38377 VRONTN
Inzake : [A], V-nummer [V-nummer], thans verblijvende in het Detentiecentrum Zeist te Soesterberg, hierna te noemen de vreemdeling,
gemachtigde mr. R.M. Seth Paul, advocaat te Amsterdam,
tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde mr. A.M.C. de Haan, ambtenaar ten departemente.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 8 augustus 2006 heeft de vreemdeling een beroepschrift ingediend bij de rechtbank. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
2. De openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op
18 augustus 2006. De vreemdeling is aldaar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig dr. C. Nijland, tolk in de Arabische taal.
II. OVERWEGINGEN
1. De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] 1970
en de Algerijnse nationaliteit te hebben. Het beroep is gericht tegen het besluit van verweerder van 8 augustus 2006 waarbij de vreemdeling de vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd.
2. Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vreemdelingenwet (Vw) 2000 staat ter beoordeling of dit besluit in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
3. Verweerder heeft in zijn beleid, Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000, hoofdstuk A5/5.3.7.1, neergelegd dat zoveel als mogelijk voorkomen dient te worden dat vreemdelingen na hun strafrechtelijke detentie in bewaring gesteld moeten worden. Gelet op dit uitgangspunt van beleid, dat een inspanningsverplichting behelst en niet een garantie aan de vreemdeling dat na strafrechtelijke detentie geen vreemdelingenbewaring meer zal worden toegepast, is de rechtbank van oordeel dat de enkele omstandigheid dat verweerder niet heeft voorkomen dat de vreemdeling na zijn strafrechtelijke detentie in vreemdelingenbewaring is gesteld, de bewaring niet onrechtmatig maakt. Verwezen wordt naar de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS), onder meer de uitspraak van 11 februari 2002, JV 2002, 141.
De rechtbank stelt vast dat verweerder evenwel onvoldoende aan voornoemde inspanningsverplichting inhoud heeft gegeven en is om die reden van oordeel dat de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
De vreemdeling heeft van 23 februari 2005 tot 22 maart 2006 in bewaring verbleven. Aan die bewaring is een einde gekomen door rechterlijke uitspraak van 22 maart 2006. De vreemdeling heeft vervolgens van 10 april 2006 tot 8 augustus 2006 in strafdetentie verbleven en is aansluitend weer in bewaring gesteld.
Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat er tijdens de strafrechtelijke detentie nieuwe feiten en omstandigheden bekend zijn geworden die de inbewaringstelling rechtvaardigen. Zo zijn bij de vreemdeling telefoonnummers aangetroffen, een adres en zelfs (huis)sleutels.
De rechtbank vermag niet in te zien dat deze nieuwe feiten of omstandigheden niet eerder door verweerder zijn onderzocht. Dat de vreemdeling zich in strafdetentie bevond doet daar niet aan af. Dit klemt temeer nu de vreemdeling kort voorafgaand aan de strafrechtelijke detentie meer dan één jaar in bewaring had verbleven. Verweerder heeft zich dan ook onvoldoende inspanning getroost om gedurende de strafdetentie handelingen te verrichten die tot zijn uitzetting leiden, zoals neergelegd in de Vreemdelingencirculaire 2000, A5/5.3.7.1.
De stelling van verweerder ter zitting dat op 21 juli 2006 is gerappelleerd bij de Marokkaanse autoriteiten als ook bij de Algerijnse autoriteiten op
4 augustus 2006 maakt het vorenstaande niet anders.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring van de vreemdeling vanaf 17 augustus 2006 onrechtmatig was. Het beroep is derhalve gegrond en de maatregel dient te worden opgeheven met ingang van 21 augustus 2006.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een schadevergoeding toe te kennen.
De rechtbank ziet wel aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,--
(1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,-- en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van de vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
III. BESLISSING
De rechtbank ’s-Gravenhage:
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring per 21 augustus 2006;
3. wijst het verzoek om schadevergoeding af;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. M.M.F. Holtrop en uitgesproken in het openbaar op
21 augustus 2006, in tegenwoordigheid van J.J. Kip, griffier.