ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9281

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
228652 04-5245
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over omgangsregeling en informatieregeling voor minderjarige in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 25 augustus 2006 een beschikking gegeven met betrekking tot de omgangsregeling tussen een minderjarige, aangeduid als [minderjarig kind 1], en haar vader. De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om advies over de opvoedingssituatie van het kind, na eerdere beslissingen die zijn genomen in 2005 en 2006. De Raad heeft geadviseerd om de minderjarige onder toezicht te stellen, gezien de zorgelijke situatie waarin zij verkeert. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedwongen omgang tussen [minderjarig kind 1] en haar vader op dit moment schadelijk zou zijn voor haar geestelijke ontwikkeling. Daarom is het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling afgewezen. De rechtbank heeft echter bepaald dat de moeder de vader tweemaal per jaar schriftelijk moet informeren over de ontwikkeling en het welzijn van [minderjarig kind 1], inclusief een kopie van het laatste schoolrapport en een recente kleurenfoto. Dit besluit is genomen in het belang van de minderjarige, die momenteel in een problematische situatie verkeert en niet verder belast moet worden met de conflicten tussen haar ouders. De rechtbank heeft de informatieregeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het overige verzoek van de vader afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Enkelvoudige Kamer
Omgang
rekestnummer: 04-5245
zaaknummer: 228652
datum beschikking: 25 augustus 2006
BESCHIKKING op het op 9 september 2004 ingekomen verzoek van:
[de man],
de vader,
wonende te [woonplaats],
procureur: mr. L.M.J. Verheul-Duijverman.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vrouw],
de moeder,
wonende te [woonplaats],
procureur: voorheen mr. C.C. Nwosu,
thans mr. J.P.L.C. Dijkgraaf.
PROCEDURE
Bij beschikking van 11 februari 2005 van deze rechtbank en kamer heeft de rechtbank geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige [minderjarig kind 1], geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats] is dat de contacten met haar vader worden hervat. De rechtbank heeft partijen daartoe verwezen naar het Omgangshuis Haaglanden. In afwachting van schriftelijke informatie van het Omgangshuis over het verloop van de begeleide omgang heeft de rechtbank iedere verdere beslissing aangehouden.
Bij de beschikking van 7 oktober 2005 heeft de rechtbank de raad voor de kinderbescherming verzocht om het onderzoek naar de opvoedingssituatie van [minderjarig kind 1], dat in 2003 heeft plaatsgevonden doch op 1 augustus 2003 is beëindigd, zo spoedig mogelijk te hervatten, primair teneinde te bezien of een ondertoezichtstelling is geïndiceerd, subsidiair om de rechtbank te adviseren welke omgangs-regeling met de vader in het belang van [minderjarig kind 1] is.
De rechtbank heeft wederom kennis genomen van de stukken, waaronder thans ook:
- het rapport en advies van de raad voor de kinderbescherming te 's-Gravenhage (hierna: de raad)
d.d. 27 april 2006, kenmerk 214278/C,
- de brief d.d. 11 mei 2006 van de raad, met als bijlagen de reacties van de zijde van de vader en de moeder op voormeld rapport en advies,
- de brief d.d. 18 mei 2006 van de raad, met als bijlage de reactie van een leerkracht van [minderjarig kind 1],
- de schriftelijke reactie van de zijde van de moeder d.d. 18 mei 2006 op voormeld rapport en advies,
- de schriftelijke reactie van de zijde van de vader d.d. 7 juni 2006 op voormeld rapport en advies, tevens inhoudend een aanvullend verzoek tot vaststelling van een informatieregeling, met als bijlage een brief van de vader van 29 mei 2006,
- de schriftelijke reactie van de zijde van de moeder op de brief van de vader d.d. 7 juni 2006.
BEOORDELING
Uit het rapport van de raad blijkt het volgende.
De raad is van mening dat de ontwikkeling van [minderjarig kind 1] ernstig wordt bedreigd. Er zijn zowel grote zorgen om haar algehele ontwikkeling als om haar sociaal-emotionele ontwikkeling. De raad merkt in dit verband op dat [minderjarig kind 1] op cognitief vlak een zorgelijk beeld laat zien, dat zij op taalvakken laag scoort, dag zij mogelijk dyslectisch is, dat er weinig zicht bestaat op haar zelfverzorging, dat zij voor wat betreft haar zelfverzorging niet de juiste stimulans lijkt te krijgen, dat zij een zeer gesloten meisje is en dat zij in een loyaliteitsconflict verkeert tussen zowel de moeder en de vader als tussen de moeder en de stiefvader. Doordat [minderjarig kind 1] zeer gesloten is komt er weinig zicht op haar binnenwereld, noch op de gevolgen die de scheiding van de ouders, het huiselijk geweld en de ontwikkeling van haar zus [zus] op haar ontwikkeling hebben gehad, aldus de raad. De raad merkt verder op dat het lijkt alsof [minderjarig kind 1] op dit moment geen ruimte krijgt en neemt om stil te staan bij haar eigen gevoel, dan wel dat zij dit, om niemand te kwetsen, niet duidelijk durft te maken. De raad acht [minderjarig kind 1] niet in staat om te kiezen voor haar eigen positie.
De raad is van mening dat hulpverlening is geïndiceerd in de vorm van een ondertoezichtstelling en adviseert de rechtbank om [minderjarig kind 1] voor de duur van een jaar onder toezicht te stellen van de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden.
De raad is voorts van oordeel dat [minderjarig kind 1] niet langer last mag hebben van de strijd tussen haar ouders, noch van de strijd tussen haar moeder en haar stiefvader, aangezien dit erg schadelijk is voor haar ontwikkeling. De raad is van mening dat de positie van [minderjarig kind 1] op dit moment niet moeilijker gemaakt moet worden en adviseert om thans geen omgangsregeling vast te stellen tussen [minderjarig kind 1] en haar vader.
De raad heeft vervolgens bij verzoekschrift van 11 mei 2006 verzocht om [minderjarig kind 1] onder toezicht te stellen. Op dat verzoekschrift heeft deze rechtbank en kamer bij beschikking van 4 juli 2006 (zaak/rekestnummer: 265802/06-1049) reeds beslist.
Thans dient nog te worden beslist op het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling, alsmede op het in de brief van de procureur van de vader van 7 juni 2006 vervatte aanvullend verzoek tot vaststelling van een informatieregeling.
Uit de brief van de procureur van de moeder van 18 mei 2006 volgt dat de moeder -hoewel zij, zoals ook op pagina 10 van het rapport is opgemerkt, de inhoud van het rapport van de raad niet onderschrijft- het eens is met advies van de raad om thans geen omgangsregeling tussen [minderjarig kind 1] en de vader vast te stellen.
Uit de brief van de procureur van de vader van 7 juni 2006 en de daarbij gevoegde brief van de vader van 29 mei 2006 volgt dat de vader zich kan vinden in het advies van de raad om thans geen omgangsregeling tussen hem en [minderjarig kind 1] vast te stellen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de moeilijke, zorgelijke en problematische situatie waarin [minderjarig kind 1] blijkens het rapport van de raad thans verkeert, gedwongen omgang tussen [minderjarig kind 1] en de vader thans ernstig nadeel voor haar geestelijke ontwikkeling zou kunnen opleveren. De rechtbank acht omgang op dit moment dan ook niet in het belang van [minderjarig kind 1] en zal het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling daarom afwijzen. De rechtbank gaat ervan uit dat de gezinsvoogd op termijn zal bezien wanneer een omgangsregeling met de vader wel in het belang zal zijn van [minderjarig kind 1].
Van de zijde van de vader is bij schrijven van 7 juni 2006 aanvullend verzocht om vaststelling van een informatieregeling, waarbij zijn gedachten uitgaan naar een driemaandelijks verslag over de ontwikkeling van [minderjarig kind 1].
De moeder heeft verweer gevoerd. Zij is van mening dat de vader door Bureau Jeugdzorg voldoende kan worden geïnformeerd over de ontwikkeling van [minderjarig kind 1]. Subsidiair heeft de moeder gesteld dat zij bereid is om de vader ieder halfjaar schriftelijk te informeren over de wijze waarop [minderjarig kind 1] zich ontwikkelt.
De rechtbank overweegt het volgende. Weliswaar is het juist dat de vader ook via de gezinsvoogd informatie zal kunnen krijgen over het welzijn van [minderjarig kind 1], dat ontslaat de moeder echter niet van haar wettelijke plicht om de vader te informeren over belangrijke ontwikkelingen betreffende [minderjarig kind 1]. De rechtbank acht een frequentie van twee maal per jaar, zoals voorgesteld door de moeder, in dit verband voldoende.
BESLISSING
De rechtbank:
bepaalt dat de moeder met ingang van heden de vader tweemaal per jaar, te weten met Kerstmis en de zomervakantie, schriftelijk informatie zal verschaffen over de ontwikkeling en het welzijn van [minderjarig kind 1], en daarbij zal voegen een kopie van het laatste schoolrapport en een goed gelijkende recente kleurenfoto, en verklaart deze informatieregeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J. van den Bergh, kinderrechter, bijgestaan door
mr. J.M.M. Bancken als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 augustus 2006.