Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
tweede afdeling, enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
het college van burgemeester en wethouders van Westland, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 6 april 2005 heeft verweerder ten aanzien van eisers recht op uitkering op grond van de Wet Werk en bijstand (hierna: WWB) beëindigd met ingang van 1 februari 2005 en het besluit tot toekenning van bijstand herzien en ingetrokken met ingang van 19 november 2004. Tevens heeft verweerder de over de periode 19 november 2004 tot 1 februari 2005 ten onrechte verleende bijstand van eiser teruggevorderd tot een bedrag van (€ 1143,62 bruto + € 566,10=) € 1709,72.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 13 mei 2005 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 25 oktober 2005, verzonden op 2 november 2005, heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Commissie voor de bezwaarschriften, het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 14 december 2005, ingekomen bij de rechtbank op 16 december 2005, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 1 juni 2006 ter zitting behandeld. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. C.L. Koets-Bolhuis, advocaat te Den Haag. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door H. den Besten - van der Elst.
In geding is de vraag of eiser onjuiste informatie over zijn woonadres heeft verschaft, waardoor het recht op bijstand niet was vast te stellen.
Eiser heeft als woonadres opgegeven de [a-straat] 2 te [woonplaats]. In november 2004 wonen op dat adres zijn broer, schoonzus en twee kinderen, waarvan de jongste in oktober 2004 is geboren.
Op 19 november 2004 heeft een medewerker van verweerder telefonisch contact opgenomen met eiser om duidelijkheid te verkrijgen omtrent diens woonsituatie. In opdracht van verweerder heeft de Sociale Recherche [gemeente] (hierna: de Sociale Recherche) vervolgens een huisbezoek afgelegd op de [a-straat] 2 op 12 januari 2005 rond 20.15 uur. Eiser is verhoord op 20 januari 2005 en hij heeft toen een verklaring afgelegd en ondertekend. Een en ander is neergelegd in een rapportage van de Sociale Recherche van 25 januari 2005.
Verweerder stelt, samengevat, dat genoegzaam is komen vast te staan dat eiser, anders dan hij heeft opgegeven, niet daadwerkelijk woonachtig is geweest op het adres waar hij ingeschreven stond.
Eiser stelt, samengevat, dat hij óók op de [a-straat] heeft geslapen en ook elders. Omdat er bij eisers broer en schoonzus een baby was bijgekomen was het vaak passen en meten om eiser ook nog woonruimte te geven. Eiser had geen verplichting om op bepaalde momenten thuis te zijn. Eiser betwist ter zitting de juistheid van de schriftelijke weergave van zijn verklaring.
De rechtbank komt tot het volgende oordeel.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de WWB heeft iedere Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB doet de belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op (...) het recht op bijstand.
Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) vormt het niet of in onvoldoende mate voldoen aan de inlichtingenplicht van artikel 65 van de Abw (thans artikel 17 van de WWB) in samenhang met artikel 7 van de Abw (thans artikel 11 van de WWB) een rechtsgrond voor de beëindiging van de bijstandsuitkering, wanneer als gevolg daarvan het recht op bijstand niet of niet langer kan worden vastgesteld (CRvB 26 maart 2002, JABW 2002/102).
Ingevolge artikel 54, derde lid, van de WWB kan het college (...) een besluit tot toekenning van bijstand (...) herzien of intrekken indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB (...) heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand (...).
Ingevolge artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB kan het college (...) kosten van bijstand terugvorderen, voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
De rechtbank overweegt dat bij verweerder twijfels omtrent de woonsituatie van eiser ontstonden, nadat een huisbezoek had plaatsgevonden in verband met een bijstandsaanvraag van één van de andere bewoners.
Verweerder heeft gerapporteerd, hetgeen niet is weersproken door eiser, dat eiser in het telefoongesprek op 19 november 2004 heeft verklaard vier keer per week bij zijn vriendin te slapen en op dat moment daar aanwezig te zijn. In een later telefoongesprek die dag zegt eiser dat hij door slaperigheid de verkeerde informatie heeft gegeven en dat hij tijdelijk bij zijn ouders verblijft.
Voorts overweegt de rechtbank dat eiser tijdens het huisbezoek op de [a-straat] 2 niet aanwezig was. De sociaal rechercheurs zijn binnengelaten door, naar later bleek, mevrouw [A], de schoonzus van eiser. De woonkamer was volledig ingericht. Eiser zou in een kamer, waar zich een bureau, computerapparatuur en administratieve bescheiden bevonden, op een matras slapen, welke matras niet is aangetroffen. In de slaapkamer van de hoofdbewoners is een stapel kleren als die van eiser aangewezen, waarvan de sociaal rechercheurs het niet aannemelijk vonden dat die van eiser waren. Administratie of persoonlijke eigendommen van eiser konden niet worden getoond en op de zolderetage was het volgens mevrouw [A] te koud om te slapen. Voorts verklaarde mevrouw [A] dat eiser driemaal per maand wel eens bleef slapen maar dat hij feitelijk niet woonachtig was op dat adres.
Voorts heeft eiser bij zijn verhoor op 20 januari 2005, zakelijk weergegeven, verklaard dat hij zijn broer de ruimte wil geven nu zij net een kind hadden gekregen en dat hij soms - zo nu en dan - bij hun slaapt en dat daar verder geen persoonlijke spullen liggen. Voorts heeft hij verklaard dat zijn administratie bij zijn moeder ligt en dat hij zichzelf en zijn kleding op wisselende adressen wast.
Volgens vaste jurisprudentie van de CRvB mag in het algemeen van de juistheid van een tegenover een sociaal rechercheur afgelegde en door betrokkene ondertekende verklaring worden uitgegaan. Aan een latere intrekking of wijziging van die verklaring kan geen doorslaggevende betekenis worden toegekend. De gedingstukken en hetgeen ter zitting van de zijde van eiser nog naar voren is gebracht bieden geen aanknopingspunten om van die hoofdregel af te wijken. Niet gebleken is dat de verklaring onder ontoelaatbare druk tot stand is gekomen of dat ze in essentie geen juiste weergave bevatten van hetgeen ten overstaan van de sociale recherche is verklaard. Eiser moet dan ook aan zijn verklaringen worden gehouden.
Uit de bevindingen van het huisbezoek in combinatie met de verklaring van eiser kon verweerder de conclusie trekken dat eiser sedert in ieder geval de geboorte van het kind in oktober 2004 niet (meer) op de [a-straat] 2 zijn woonadres had. Door verweerder hierover niet tijdig te informeren heeft eiser zijn inlichtingenplicht geschonden, waardoor het recht op bijstand niet (meer) was vast te stellen.
Verweerder was derhalve gehouden de uitkering per 1 februari 2005 te beëindigen en bevoegd het besluit tot toekenning over de in geding zijnde periode in te trekken.
Hiermee is gegeven dat de over de betreffende periode aan eiser uitbetaalde bijstand ten onrechte is verstrekt. Verweerder was derhalve bevoegd deze bijstand in zijn geheel van eiser terug te vorderen. Niet gebleken is van feiten of omstandigheden op grond waarvan verweerder na afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot intrekking en terugvordering heeft kunnen besluiten.
De Rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. M. Munsterman en in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2006, in tegenwoordigheid van de griffier mr. F. Mulder.