RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/2549 IB/PVV
Uitspraakdatum: 22 augustus 2006
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X.], wonende te [Y.], eiseres,
de inspecteur van de Belastingdienst te [P.], verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 1 februari 2006 op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres voor het jaar 2002 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen. (aanslagnummer [000.00.000.000]).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2006.
Namens verweerder is verschenen [gemachtigde]. Eiseres is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 5 juli 2006 aan haar op het adres [adres] te [woonplaats], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiseres is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van TPG Post is gebleken dat de brief op 7 juli 2006 aan eiseres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2.1. Eiseres heeft voor het jaar 2002 geen inkomsten genoten. Zij is over het jaar 2002 geen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen verschuldigd.
2.2. Eiseres heeft in oktober 2001 een elektronisch verzoek gedaan om een voorlopige teruggaaf van de algemene heffingskorting over het jaar 2002. Met dagtekening 15 januari 2002 is het verzoek ingewilligd. Verweerder heeft een voorlopige teruggaaf van € 1.648 verleend, die is uitbetaald in twaalf maandelijkse termijnen.
2.3. Eiseres is gehuwd. Haar echtgenoot is werkzaam bij het Europees Octrooi Bureau. Op grond van zijn dienstbetrekking bij deze internationale Volkenrechtelijke organisatie is haar echtgenoot vrijgesteld van nationale belasting. Op het salaris van de echtgenoot van eiseres over het jaar 2002 is geen loonbelasting ingevolge de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet LB) ingehouden, alsmede is over diens inkomen niet door middel van een aanslag inkomstenbelasting ingevolge de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet IB 2001) voor het jaar 2002 geheven.
2.4. Naar aanleiding van een landelijk onderzoek naar de uitbetaling van de algemene heffingskorting heeft verweerder aan eiseres de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, met dagtekening 16 december 2005, over het jaar 2002 opgelegd. Verweerder heeft de uitbetaling van de algemene heffingskorting van € 1.648 teruggenomen, hetgeen resulteerde in een door eiseres te betalen bedrag van € 1.829, met inbegrip van een bedrag van € 181 aan heffingsrente.
2.5. In geschil is of de aanslag terecht is opgelegd en voorts of hierbij heffingsrente in rekening kan worden gebracht.
2.6. Eiseres heeft - zakelijk weergegeven - het navolgende aangevoerd. Op de jaarlijkse informatiebijeenkomst van het Europees Octrooi Bureau met de belastingdienst voor het invullen van de belastingformulieren is meegedeeld dat de algemene heffingskorting voor iedereen geldt. De situatie van haar en haar echtgenoot is sinds 1978 ongewijzigd en is zodoende bij de belastingdienst bekend. De belastingdienst zou haar situatie in 2002 getoetst hebben. Er is door haar en haar echtgenoot gezamenlijk aangifte gedaan. Bij de aangifte over het jaar 2002 door haar echtgenoot is geen correctie op de toepassing van de algemene heffingskorting toegepast. De aanslag over het jaar 2002 ten name van haar echtgenoot is definitief. Pas eind december 2005 heeft de Belastingdienst een correctie toegepast op de niet correcte toepassing van de algemene heffingskorting. Tevens wordt een extra hoge heffingsrente in rekening gebracht, daar de Belastingdienst nagelaten heeft de heffingskorting te corrigeren bij de aangifte over het jaar 2002 en er veel tijd verstreken is sinds 2002. Eiseres verzoekt de heffingsrente om die redenen te laten vervallen.
2.7. Verweerder heeft de standpunten van eiseres gemotiveerd bestreden. Voor de gronden waarop verweerder zijn standpunten doet steunen wordt verwezen naar de gedingstukken.
Met betrekking tot de algemene heffingskorting
2.8. Ingevolge het bepaalde in artikel 8.9, tweede lid, van de Wet IB 2001 bedraagt de verhoging van de gecombineerde heffingskorting maximaal het bedrag van de door de partner verschuldigde gecombineerde inkomensheffing verminderd met diens eigen gecombineerde heffingskorting.
2.9. Niet is in geschil dat in 2002 op het salaris van de echtgenoot van eiseres geen loonbelasting ingevolge de Wet LB is ingehouden, alsmede dat over diens inkomen niet door middel van een aanslag inkomstenbelasting ingevolge de Wet IB 2001 voor het jaar 2002 is geheven.
2.10. Onder deze omstandigheden brengt het bepaalde in artikel 8.9 van de Wet IB 2001 met zich dat eiseres geen recht heeft op uitbetaling van de algemene heffingskorting.
2.11. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder bij de aanslagregeling de voorlopig uitbetaalde heffingskorting terecht heeft teruggenomen. De omstandigheid dat hij bij de voorlopige toekenning daarvan volledig op de hoogte van de situatie van eiseres was doet hier niets aan af.
2.12. Voorzover eiseres met verwijzing naar de omstandigheid dat op de informatiebijeenkomst van het Europees Octrooibureau benadrukt zou zijn dat de heffingskorting voor iedereen gold, een beroep doet op het vertrouwensbeginsel, overweegt de rechtbank dat dit beroep moet falen. De rechtbank verwijst naar hetgeen verweerder dienaangaande in het verweerschrift heeft opgemerkt en sluit zich hierbij aan.
Met betrekking tot de heffingsrente
2.13. Ingevolge artikel 30f van de AWR wordt met betrekking tot de inkomstenbelasting heffingsrente berekend ingeval een voorlopige aanslag, een aanslag of een navorderingsaanslag wordt vastgesteld. Deze heffingsrente wordt enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt op de dag na het einde van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven en eindigt op de dag van de dagtekening van het aanslagbiljet.
2.14. De regeling van artikel 30 f van de AWR biedt naar tekst en strekking geen ruimte het in rekening brengen van heffingsrente achterwege te laten op de enkele grond dat verweerder de mogelijkheid had de aanslag eerder op te leggen. (zie Hoge Raad van 22 maart 2000, nr. 35 155, BNB 2000/175). Eiseres heeft ook niet zelf om eerdere oplegging van een voorlopige aanslag gevraagd.
2.15. Nu de aanslag terecht is opgelegd, moet, mede gelet op het vorenoverwogene, worden geconcludeerd dat de heffingsrente naar een juist bedrag is berekend.
2.16. Gelet op het bovenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
2.17. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 22 augustus 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. T. van Rij, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Duijvendijk, griffier.