Voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
Reg. nr. AWB 06/6007 MAWKLA
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:84
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening van
[verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker,
ten aanzien van het ongedateerde besluit, verzonden op 5 juli 2006, van De Staatssecretaris van Defensie / de wnd. Commandant Dienstencentrum Juridische Dienstverlening, verweerder, waarbij het verzoek van verzoeker om hem in aanmerking te brengen voor vervroegde uitdiensttreding na afloop van zijn uitzending naar Afghanistan is afgewezen.
Het verzoek om voorlopige voorziening is op 10 augustus 2006 ter zitting behandeld.
Verzoeker is in persoon verschenen en werd bijgestaan door mr. D. van Zoelen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.N. Koster.
Beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening
1.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2. Voor zover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
2. Voor de behandeling van dit verzoek om een voorlopige voorziening gaat de voorzieningenrechter samengevat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1. Verzoeker, thans eerste luitenant bij de Koninklijke Landmacht, is met ingang van 16 februari 2004 aangesteld als militair bij het beroepspersoneel voor bepaalde tijd (BBT) en in die hoedanigheid geplaatst bij 103 Intelligence Surveillance Target Acquisition and Reconnaissance bataljon (103 ISTARbat) in de functie van officier terreinanalist.
2.2. Bij rekest van 4 maart 2006 heeft verzoeker verweerder verzocht om hem na afloop van zijn uitzending naar Afghanistan, te weten in de loop van augustus 2006, voor vervroegde uitdiensttreding in aanmerking te brengen. Bij ongedateerd besluit, verzonden op 5 juli 2006, is dit verzoek afgewezen.
2.3. Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 19 juli 2006 bezwaar gemaakt bij verweerder. Tevens heeft hij bij brief van gelijke datum de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
3.1. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij om voortijdige beëindiging van zijn aanstelling als terreinanalist heeft verzocht, omdat hij ondanks zijn leeftijd en zijn gebrek aan relevante ervaring de bijzondere mogelijkheid heeft gekregen een unieke functie als junior productie geoloog te aanvaarden. Deze functie biedt hem een unieke kans zich verder te ontwikkelen op zijn vakgebied. Deze mogelijkheden heeft verzoeker niet bij Defensie. Gelet hierop is verzoeker van mening dat zijn persoonlijk belang bij beëindiging van de aanstelling dient te prevaleren boven het belang van verweerder bij continuering daarvan. Temeer nu hij heeft gedwaald bij het aanvaarden van de functie van terreinspecialist. Verzoeker heeft gesteld dat hem bij zijn sollicitatie bij Defensie een functie is toegezegd waarin hij werkzaam kon zijn op zijn vakgebied, namelijk structurele Geologie, Ruimtelijk Statistiek en toegepaste Remote Sensing. Tijdens de voorlichting en het sollicitatiegesprek is duidelijk naar voren gekomen dat verzoeker bijzonder belang hechtte aan het leveren van een bijdrage aan het zogenoemde waterboor detachement en aan het leveren van een inbreng op het gebied van Remote Sensing en GIS ontwikkelingen. Deze punten zijn voor hem van doorslaggevend belang geweest bij het aanvaarden van de functie van terreinspecialist. Verzoeker heeft gesteld dat hij feitelijk niet als zodanig is tewerkgesteld. Tijdens de voorlichtings- en sollicitatiegesprekken is hij er echter nimmer op gewezen dat de werkelijk op te dragen werkzaamheden zouden kunnen afwijken van de tijdens de gesprekken besproken werkzaamheden. Deze gang van zaken heeft verzoeker zeer teleurgesteld, vooral nu hij hierdoor niet in staat is (geweest) relevante ervaring op zijn specifieke vakgebied op te doen hetgeen voor hem noodzakelijk is voor zijn verdere loopbaan. Verzoeker heeft dit punt aangekaart tijdens (functionerings)gesprekken met zijn leidinggevenden, laatstelijk nog in oktober 2005. Ofschoon is toegezegd dat naar oplossingen zou worden gezocht, kon niet worden toegezegd dat de tijdens de sollicitatieprocedure toegezegde werkzaamheden alsnog zouden worden aangeboden. De thans in het bestreden besluit aangeboden studiefaciliteiten kunnen niet als een zodanige oplossing gelden, aldus verzoeker, nu hij reeds over een universitaire titel beschikt.
3.2. Verweerder heeft aan zijn weigering verzoeker voor eervol ontslag in aanmerking te brengen ten grondslag gelegd dat de functie van terreinanalist als knelpuntfunctie wordt aangemerkt. De functie van terreinanalist als zodanig, uitgevoerd bij 103 ISTARbat, is uniek binnen de Koninklijke Landmacht. Momenteel zijn 6 van de 7 functieplaatsen binnen de eenheid gevuld. Begin 2007 zullen dat nog maar 5 functieplaatsen zijn. Bovendien wordt op korte termijn een uitbreiding van het aantal functies verwacht. Daarbij komt dat de gespecialiseerde kenniseisen het aantrekken van nieuw personeel bemoeilijkt. Daarnaast vangt door het lage aantal aan te stellen functionarissen niet regelmatig een nieuwe functie-opleiding aan. Gelet hierop dient opvolging van vertrekkende functionarissen reeds vroegtijdig te worden voorzien en ingepland. Gelet op de huidige operationele taakstelling van 103 ISTARbat heeft, aldus verweerder, het vroegtijdig vertrekken van schaars en uniek personeel een sterk negatieve invloed op het vermogen tot het produceren van inlichtingenproducten van voldoende kwaliteit.
Ofschoon sprake is van een unieke kans voor verzoeker, dient in dit licht bezien het organisatiebelang te prevaleren boven het persoonlijk belang van verzoeker. Niet uitgesloten is dat als gevolg van de aantrekkende economie een dergelijke gelegenheid zich aan het einde van verzoekers dienstverband opnieuw zal voordoen. Daarbij komt nog dat Commandant 103 ISTARbat zijn bereidheid heeft uitgesproken verzoeker studiefaciliteiten te verlenen zodat hij zijn kennis niet alleen op niveau kan houden maar ook nog verder kan ontwikkelen. Daarnaast is verzoeker gedurende zijn uitzending naar Afghanistan in de gelegenheid gesteld werkzaamheden te verrichten voor het waterboordetachement.
4.1. Ingevolge artikel 38, eerste lid, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (hierna: AMAR) geschiedt het verlenen van ontslag aan de militair met een officiersrang bij Koninklijk Besluit.
Krachtens het tweede lid van dit artikel geschiedt het verlenen van ontslag aan de militair met een rang beneden de rang van luitenant ter zee der 3e klasse/tweede-luitenant, of een stand, door Onze Minister.
4.2. In artikel 39, eerste lid, van het AMAR is bepaald dat aan de militair ontslag op aanvraag kan worden verleend, indien hij daartoe aan het ingevolge artikel 38 bevoegde gezag schriftelijk de wens te kennen heeft gegeven.
4.3. Op grond van artikel 42, eerste lid, aanhef en onder d, van het AMAR kunnen ontslagaanvragen van militairen worden afgewezen indien op deze nog de verplichting rust om deel uit te maken van het beroepspersoneel.
5.1. Niet in geschil is dat op verzoeker een dienverplichting rust, die met ingang van 16 februari 2008 zal eindigen.
5.2. In het geval van het bestaan van een dienverplichting is verweerder gehouden bij ieder verzoek om ontslag af te wegen of er bijzondere omstandigheden aanwezig zijn op grond waarvan in redelijkheid gesteld moet worden dat het dienstbelang bij voortzetting van de aanstelling moet wijken voor het persoonlijk belang. Het betreft hier een discretionaire bevoegdheid van verweerder. Dit betekent dat het aangevochten besluit door de voorzieningenrechter slechts terughoudend kan worden getoetst.
5.3. Gelet op het voorgaande staat thans de vraag centraal of in het geval van verzoeker sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden dat op grond daarvan in alle redelijkheid het dienstbelang bij voortzetting van de aanstelling moet wijken voor het persoonlijk belang.
5.4. Ofschoon de voorzieningenrechter erkent dat verweerder, gelet op verzoekers specialistische functie die ook nog eens een knelpunt functie is, een groot belang heeft bij voortzetting van verzoekers dienstverband, dient deze vraag niettemin bevestigend beantwoord te worden.
5.5. In het algemeen is de mogelijkheid om elders in dienst te treden onvoldoende reden om een inbreuk te rechtvaardigen op een door de betrokken militair aangegane dienverplichting. Verweerder zal er immers in het algemeen op moeten kunnen rekenen dat militairen gedurende de periode van een dienverplichting ook daadwerkelijk beschikbaar blijven voor de organisatie. Echter, voor zo'n inbreuk op de dienverplichting kan in zeer bijzondere omstandigheden wel aanleiding bestaan, bijvoorbeeld indien de mogelijkheid om elders in dienst te treden een unieke kans betreft, die zich niet licht opnieuw zal voordoen en die tevens een duidelijke verbetering voor betrokkene inhoudt in rechtspositie en/of toekomstperspectief. Anders dan verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat de functie van junior geoloog die verzoeker bij EBN is aangeboden wel degelijk voor verzoeker als een unieke kans is aan te merken. Verzoeker heeft overtuigend gesteld dat, gelet op zijn leeftijd en daarmee samenhangende salariskosten alsook zijn gebrek aan relevante ervaring, het uniek is dat hem de op zichzelf al bijzondere functie van junior geoloog is aangeboden. Temeer nu binnen zijn vakgebied de banen niet voor het oprapen liggen. In dat kader heeft verzoeker nog aangegeven dat bij EBN thans ook slechts één functie voor junior geoloog vacant is.
De voorzieningenrechter heeft voorts mede gewicht toegekend aan de met relevante stukken onderbouwde verklaring van verzoeker dat hem tijdens de voorlichting en de sollicitatieprocedure voor zijn huidige functie, specifieke werkzaamheden op het gebied van waterboren, het maken van geologische assessments, bijvoorbeeld ten aanzien van de aanwezigheid van asbest, en Remote Sensing zijn voorgehouden. Verzoeker heeft onweersproken gesteld dat deze werkzaamheden hem feitelijk nooit zijn opgedragen, ondanks het feit dat hij zijn ongenoegen hierover, laatstelijk nog tijdens zijn functioneringsgesprek van 15 oktober 2005, ter sprake heeft gebracht. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat deze werkzaamheden evenmin voorkomen in de functiebeschrijving van de functie officier terreinanalist, deze beschrijving voorts niet aan verzoeker is uitgereikt bij zijn indiensttreding en hij van de inhoud daarvan tot voor kort ook niet op de hoogte was. Verzoeker heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter overtuigend gesteld dat hij niet in dienst zou zijn getreden als hij op de hoogte was geweest van de werkzaamheden die hij thans feitelijk verricht en die als zodanig ook voortvloeien uit evengenoemde functiebeschrijving. Verzoeker verkeert nu immers in de omstandigheid dat hij niet de gewenste ervaring heeft kunnen opdoen in zijn specifieke vakgebied, hetgeen hem een achterstand oplevert op een toch al moeilijke arbeidsmarkt.
5.6. De voorzieningenrechter is op grond van het voorgaande van oordeel dat verweerder evengenoemde feiten en omstandigheden niet of onvoldoende heeft betrokken bij de afweging die hij dient te maken tussen het defensiebelang bij het houden van eiser aan zijn dienverplichting en het persoonlijk belang van eiser bij het kunnen verlaten van de dienst.
5.7. Nu er rekening mee moet worden gehouden dat het bestreden besluit in bezwaar niet onverkort stand zal kunnen houden, bestaat er voldoende aanleiding om de gevraagde voorlopige voorziening te treffen.
6.1. De voorzieningenrechter ziet aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen, in die zin dat verweerder verzoeker tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar zal moeten behandelen als ware hem met ingang van 1 september 2006 ontslag verleend.
6.2. De voorzieningenrechter acht tot slot termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,--, te weten
€ 322,-- voor het verzoekschrift en € 322,-- voor het verschijnen ter zitting bij een zaak van gemiddeld gewicht.
De voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage,
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe, in die zin dat verzoeker tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar wordt behandeld als ware hem met ingang van 1 september 2006 ontslag verleend;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van € 644,--, welke kosten voormelde rechtspersoon aan eiser dient te vergoeden;
bepaalt dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Defensie) aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht, te weten € 141,--, voldoet.
Aldus gegeven door mr. C.C. de Rijke-Maas, als voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2006, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.P.J. Heesen.