ECLI:NL:RBSGR:2006:AY8682

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/6536 WWB
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op bijstand en de vermogenspositie van eiseres

In deze zaak beoordeelt de Rechtbank 's-Gravenhage of verweerder op goede gronden heeft vastgesteld dat het vermogen van eiseres per 1 maart 2005 zodanig was ingeteerd dat zij pas per die datum weer recht op bijstand had. Eiseres had op 22 februari 2005 een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd. Verweerder verleende haar bij besluit van 2 mei 2005 met ingang van 1 maart 2005 een uitkering, maar verklaarde het bezwaar hiertegen ongegrond. Eiseres stelde dat het bestreden besluit ondeugdelijk was voorbereid en dat verweerder onredelijk veel bankafschriften had verlangd. Tevens betwistte zij dat verweerder het vermogen van de Stichting House of Cats, waarvan zij bestuurder was, bij de berekening van haar vermogen had mogen betrekken.

De rechtbank oordeelt dat de opgevraagde bankafschriften noodzakelijk waren voor de beoordeling van het recht op bijstand. De rechtbank stelt vast dat eiseres op 1 april 2004 over een vermogen beschikte dat het vrij te laten vermogen overschreed, waardoor zij geen recht op bijstand had. De rechtbank concludeert dat verweerder op goede gronden heeft vastgesteld dat het vermogen van eiseres per 1 maart 2005 voldoende was ingeteerd, zodat zij vanaf die datum weer recht op bijstand had. Eiseres had de verplichting om volledige openheid van zaken te geven over haar vermogenspositie, en de rechtbank oordeelt dat zij hierin niet is geslaagd.

De rechtbank wijst erop dat eiseres geen gerechtvaardigd vertrouwen kon hebben dat zij vanaf september 2004 weer bijstand zou krijgen, en dat er geen dringende redenen waren om af te wijken van de hoofdregel dat bijstand niet met terugwerkende kracht wordt verleend. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit voldoende gemotiveerd is en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
tweede afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 05/6536 WWB
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alphen aan de Rijn, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Op 22 februari 2005 heeft eiseres een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) aangevraagd.
Bij besluit van 2 mei 2005 heeft verweerder eiseres met ingang van 1 maart 2005 een uitkering ingevolge de WWB verleend.
Het hiertegen gerichte bezwaar is bij besluit van 10 augustus 2005 ongegrond verklaard.
Bij brief van 16 september 2005 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het beroep is op 31 juli 2006 ter zitting behandeld. Daarbij is eiseres niet in persoon verschenen, maar heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Hüppler, advocaat te Alphen aan de Rijn. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door F.J.M. van de Nes.
Motivering
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de WWB heeft iedere Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB, doet de belanghebbende - voor zover hier van belang - aan verweerder op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
Ingevolge artikel 31 van de WWB worden tot de middelen alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
Artikel 34, eerste lid en onder b, van de WWB bepaalt dat onder vermogen wordt verstaan middelen die worden ontvangen in de periode waarover algemene bijstand is toegekend, voorzover deze geen inkomen betreffen.
Eiseres heeft - samengevat en voor zover van belang - aangevoerd dat het bestreden besluit ondeugdelijk is voorbereid. Verweerder heeft van haar de overlegging van onredelijk veel bankafschriften verlangd en heeft haar bovendien, ondanks de toezegging de kosten daarvoor te zullen vergoeden, deze zelf laten betalen. Eiseres stelt zich daarnaast op het standpunt dat verweerder bij de berekening van haar vermogen ten onrechte het vermogen van de Stichting House of Cats [naam] (hierna: de Stichting), waarvan zij bestuurder is, heeft betrokken. Verweerder heeft in het bestreden besluit niet aangegeven op welke wettelijke grondslag dit is gebeurd. Bovendien is verweerder er aan voorbijgegaan dat eiseres over dit vermogen noch over bankrekeningnummer [0000.00.000] kon beschikken. Verweerder heeft aan eiseres ten onrechte niet eerder dan met ingang van 1 maart 2005 bijstand toegekend. Op basis van verweerders besluit van 16 april 2004 meende zij reeds vanaf september 2004 bijstand te kunnen herkrijgen. Vanaf die tijd bestonden er aldus eiseres dringende redenen daarvoor, zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB. Haar vermogen was blijkens in september 2004 aan verweerder overgelegde informatie volledig ingeteerd en zij verkeerde op dat moment in broodnood.
Vooropgesteld wordt dat op basis van de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 20 oktober 2005 (AWB 04/3415 WWB), waartegen eiseres geen hoger beroep heeft ingesteld, zodat deze kracht van gewijsde heeft verkregen, vast staat dat eiseres op 1 april 2004 over een vermogen beschikte dat het voor haar geldende vrij te laten bescheiden vermogen te boven ging. Eveneens staat vast dat zij vanaf die datum niet langer recht op bijstand had.
In dit beroep dient beoordeeld te worden of verweerder op goede gronden heeft vastgesteld dat het vermogen van eiseres per 1 maart 2005 zodanig was ingeteerd dat zij eerst per die datum weer recht op bijstand had.
Verweerder heeft in het kader van de aanvraag van eiseres van 22 februari 2005 onderzoek naar haar vermogenspositie gedaan. Ingevolge artikel 53a, eerste lid, van de WWB, was het daarbij aan verweerder om te bepalen welke stukken ingeleverd moesten worden. De gegevens dienden zodanig te zijn dat de juistheid en volledigheid ervan gecontroleerd konden worden. Verweerder heeft daartoe vanaf 1 januari 1999 inzage verlangd in de volledig leesbare bankafschriften van rekeningnummer [0000.00.000].
De rechtbank is van oordeel dat de door verweerder opgevraagde bankafschriften noodzakelijk waren voor de beoordeling van het recht op bijstand. Dat daarbij een langere periode is onderzocht dan gebruikelijk, acht de rechtbank in de gegeven situatie niet onredelijk. Eiseres heeft voorafgaand aan de onderhavige aanvraag geruime tijd bijstand van verweerder ontvangen terwijl verweerder van het bestaan van deze bankrekening niet op de hoogte was. Gedurende de gehele bijstandsperiode heeft verweerder met de mutaties en de saldi daarop geen rekening kunnen houden.
Nu de bewuste bankafschriften voor verweerder van belang waren om het recht op bijstand te kunnen beoordelen, was eiseres ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB, en artikel 53a van de WWB, gehouden volledige openheid van zaken te geven met betrekking tot die informatie. Het ging daarbij immers om de vaststelling van haar vermogenspositie.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aan de hand van de hiervoor genoemde bankafschriften op goede gronden vastgesteld dat het vermogen van eiseres per 1 maart 2005 voldoende was ingeteerd zodat zij vanaf die datum weer recht op bijstand had. De rechtbank is niet gebleken dat verweerder bij de vaststelling van het vermogen van eiseres van een onjuiste berekeningswijze is uitgegaan. Niet gezegd kan worden dat verweerder daarbij ten onrechte een gedeelte van het vermogen van de Stichting tot dat van eiseres in privé heeft gerekend. Uit de bewuste stukken blijkt dat eiseres het vermogen van de Stichting voornamelijk heeft gevoed met tegoeden van de verzwegen bankrekening met nummer [0000.00.000]. Die rekening behoorde ten tijde van belang tot haar vermogen. Niet van belang is waar zij de tegoeden aan heeft besteed. Het gegeven dat eiseres niet over het Stichtingsvermogen kon beschikken, speelt in dit verband dan ook geen rol. Evenmin van belang is dat eiseres naar haar zeggen niet bekend was met de bewuste bankrekening en over de tegoeden niet kon beschikken. Nog daargelaten dat de rechtbank dit niet aannemelijk acht rechtvaardigt het gegeven dat de bewuste bankrekening ten tijde van belang op naam van eiseres stond de veronderstelling dat het op die rekening staande tegoed een bestanddeel van het haar redelijkerwijs ter beschikking staande vermogen was. Het lag op de weg van eiseres om het tegendeel aan te tonen. Daarin is zij naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. Uit de afschriften blijkt van kasopnames en eiseres heeft met geen enkel document onderbouwd dat niet zij, maar een derde daartoe uitsluitend bevoegd was. Daarnaast wordt vastgesteld dat de bankafschriften in ieder geval vanaf volgnummer 10 van 4 november 2003 naar het adres van eiseres in [woonplaats] werden gestuurd.
Niet gebleken is dat in september 2004 reeds vast kon staan dat eiseres vanaf die tijd weer recht op bijstand had. Verweerder beschikte op dat moment nog niet over de benodigde gegevens om het recht daarop vast te kunnen stellen. De mutaties op de in september 2004 in het kader van een eerdere aanvraag ingeleverde bankafschriften waren onleesbaar gemaakt, zodat het voor verweerder onmogelijk was om toen reeds een definitief beeld van de vermogenspositie van eiseres te verkrijgen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiseres geen gerechtvaardigd vertrouwen kon hebben dat zij vanaf september 2004 weer bijstand zou krijgen. Aan verweerders besluit van 16 april 2004 kon zij in dit opzicht zeker geen rechten ontlenen. Verweerder heeft haar dit in dat besluit immers nadrukkelijk meegedeeld.
Eiseres heeft met haar aanvraag van 22 februari 2005 weliswaar getracht bijstand te verkrijgen vanaf september 2004, maar gelet op het voorgaande bestaat er geen enkele aanleiding om in haar geval af te wijken van de hoofdregel van artikel 44, eerste lid, van de WWB, en de op dit terrein ontwikkelde jurisprudentie dat, behoudens dringende redenen, geen bijstand met terugwerkende kracht wordt verleend. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd liggen immers geen dringende redenen besloten.
Een beroep op artikel 16, eerste lid, van de WWB, kan evenmin tot bijstandverlening met terugwerkende kracht leiden. Deze bepaling ziet niet op een situatie als die van eiseres. Dit artikel beoogt de verlening van bijstand in acute noodsituaties mogelijk te maken aan personen die normaal gesproken daarvan zijn uitgesloten. Eiseres behoorde ten tijde van haar aanvraag nu juist wel tot de kring van rechthebbenden.
De rechtbank is tenslotte van oordeel dat het thans bestreden besluit van 10 augustus 2005 voldoende is gemotiveerd. Duidelijk is dat de gelden die eiseres heeft overgemaakt aan de Stichting ingevolge artikel 34, eerste lid en onder b, van de WWB, tot haar vermogen gerekend moeten worden. Dat deze bepaling niet in het bestreden besluit wordt genoemd, maakt dit niet anders. Hoewel een wettelijke grondslag ingevolge artikel 3:47, tweede lid, van de Awb, zo mogelijk wel genoemd dient te worden, is een besluit volgens vaste jurisprudentie voldoende gemotiveerd wanneer de motivering kan worden afgeleid uit de brief waarin het besluit wordt bekendgemaakt in samenhang met de onderliggende stukken. Op grond daarvan kon het eiseres duidelijk zijn waarom de bewuste bankrekening tot haar vermogen gerekend moest worden en is zij door het niet specifiek noemen van een wettelijke grondslag in het bestreden besluit niet in haar belangen geschaad.
Uit het voorgaande vloeit voort dat het beroep ongegrond is.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond;
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. C.F. de Lemos Benvindo in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2006, in tegenwoordigheid van de griffier mr. W. Goederee.