Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
derde afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 06/3309 MAWKLA
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
I. Uitspraak in het geding tussen
[A.], woonplaats kiezende te [B.], eiser,
de Staatssecretaris van Defensie, verweerder.
II. Ontstaan en loop van het geding
Bij brief van 8 juni 2004 heeft eiser verweerder verzocht zijn medewerking te verlenen aan het gezamenlijk laten verrichten van een medische expertise, op kosten van verweerder, alsmede om vergoeding van buitengerechtelijke kosten ten bedrag van € 4.590,24.
Bij besluit van 18 juni 2004 heeft verweerder deze verzoeken geweigerd.
Tegen dit besluit heeft eiser een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.
Bij besluit van 25 januari 2006 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 7 maart 2006 beroep ingesteld bij de rechtbank 's-Hertogenbosch, welke rechtbank het beroepschrift heeft doorgezonden naar de rechtbank 's-Gravenhage als bevoegde instantie.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en tevens een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft bij brief van 26 juli 2006 gereageerd op het verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De zaak is op 17 augustus 2006 ter zitting behandeld.
Eiser en zijn gemachtigde zijn met bericht niet verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H. Beumer en drs. L.G. Koenen, medisch adviseur van verweerder.
1.1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2. Eiser, destijds sergeant bij de Koninklijke Landmacht, is op 13 februari 1997 op weg naar een oefening per militair vervoer een auto-ongeval overkomen. Bij dit ongeval heeft eiser whiplashletsel opgelopen.
Door verweerder is aansprakelijkheid erkend voor genoemd ongeval en is eiser verzocht inzicht te verschaffen in de geleden schade. Bij brief van 28 augustus 1998 heeft eiser een overzicht gegeven van de opgetreden schade en verzocht om een voorschot ter beschikking te stellen. Partijen zijn het niet eens geworden over de vervolgens door verweerder vastgestelde schade, hetgeen uiteindelijk heeft geleid tot een procedure bij deze rechtbank.
1.3. In haar uitspraak van 6 augustus 2001 (AWB 99/8845 MAWKLA) in genoemde procedure heeft de rechtbank overwogen, dat van de in de brief van 28 augustus 1998 opgenomen schadeposten nog de volgende relevant waren:
1. reiskosten en behandelkosten chiropractor;
2. economische kwetsbaarheid, verlies aan verdiencapaciteit.
De rechtbank heeft geoordeeld, dat verweerder op goede gronden de reiskosten en behandelkosten had geweigerd te vergoeden.
De tweede post was door eiser p.m. gesteld en eiser had zich op het standpunt gesteld dat, ten einde dit risico in kaart te brengen, verweerder een medische expertise zou dienen te verrichten. Hierover heeft de rechtbank overwogen dat het op de weg van eiser als gelaedeerde partij ligt om aan te tonen dat hij ter zake van zijn vermogen om een inkomen te verwerven schade heeft geleden of lijdt. Indien ter onderbouwing van zijn standpunt een specialistische expertise nodig of wenselijk is, ligt het op zijn weg die te laten verrichten, aldus de rechtbank in voornoemde uitspraak. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet in valt te zien op grond van welke rechtsregel verweerder verplicht zou kunnen worden een dergelijke expertise te laten verrichten, nu door eiser niet het begin van bewijs is geleverd dat hij ter zake schade heeft geleden of lijdt.
1.4. Eiser heeft vervolgens zelf een medische expertise laten verrichten door
dr. Q.H. Leyten, neuroloog, werkzaam in het Ziekenhuis Rijnstate - Velp. De conclusie in het door dr. Leyten op 20 februari 2002 uitgebrachte rapport luidt - kort samengevat - dat bij eiser sprake is van beperkingen, inhoudende een verminderde belastbaarheid van de nek- en schoudergordelmusculatuur, met name bij inspanningen. Het is aannemelijk dat dit een gevolg is van het ongeval. Er is sprake van een postwhiplash syndroom, met een functieverlies van ongeveer 4 % en een medische eindtoestand.
1.5. Verweerder heeft zich, na beoordeling van het rapport van dr. Leyten door zijn medisch adviseur drs. L.G. Koenen, op het standpunt gesteld dat er geen klachten meer bestaan als gevolg van het ongeval. Na gevoerde onderlinge correspondentie, waarin eiser heeft verzocht om een gezamenlijke medische expertise te laten verrichten, alsmede om vergoeding van buitengerechtelijke kosten (kosten medische expertise en rechtskundige bijstand), heeft verweerder het primaire besluit van 18 juni 2004 genomen, welk besluit hij bij beslissing op bezwaar heeft gehandhaafd.
2.1. Naar het oordeel van verweerder, gebaseerd op het medisch dossier van eiser, voldoet eiser niet aan de criteria die zijn opgenomen in de Nederlandse richtlijnen voor de bepaling van functieverlies bij neurologische aandoeningen, uitgegeven door de Nederlandse Vereniging voor Neurologie (hierna: de richtlijnen). Indien aan deze criteria wordt voldaan, dan wordt een verband aangenomen tussen de whiplash-injury en de veelal niet objectiveerbare beperkingen/klachten. Verder is volgens verweerder de expertise van dr. Leyten niet volgens deze richtlijnen verricht, zodat geen waarde aan deze expertise kan worden toegekend.
2.2. Eiser heeft zich, kort samengevat, in beroep op het standpunt gesteld dat sprake is van een consistent klachtenpatroon en dat ook overigens aan de richtlijnen wordt voldaan. Voorts is volgens eiser de medische expertise van dr Leyten op juiste wijze uitgevoerd. Eiser wijst erop dat de kwestie al jaren in een impasse zit door een onredelijke opstelling van verweerder.
3.1. De rechtbank overweegt allereerst, dat vaststaat dat verweerder aansprakelijk is voor de schade van eiser die het gevolg is van het ongeval dat hem op 13 februari 1997 is overkomen. Ter beoordeling staat de omvang van de schade en of verweerder in het kader van het bepalen daarvan gehouden is mee te werken aan een medische expertise en gehouden is tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten.
3.2. De rechtbank stelt voorop, gelijk zij in haar uitspraak van 6 augustus 2001 heeft gedaan, dat het aan eiser is om te stellen en in ieder geval een begin van bewijs te leveren dat hij schade heeft geleden en/of lijdt als gevolg van het ongeval. Bij een verlies aan arbeidsvermogen, om welke schadepost het in deze procedure gaat, zo begrijpt de rechtbank uit het dossier, dient voor het vaststellen van de inkomensschade een vergelijking plaats te vinden van de feitelijke inkomenssituatie na het ongeval met de hypothetische situatie zonder het ongeval.
3.3. Eiser heeft slechts een post pro memorie voor verlies aan arbeidsvermogen opgevoerd en geen enkel aanknopingspunt voor geleden dan wel te lijden inkomensschade als gevolg van het ongeval geleverd. Uit de gedingstukken blijkt verder ook niet van dergelijke aanknopingspunten. Zoals de rechtbank reeds heeft overwogen in haar uitspraak van 6 augustus 2001, heeft eiser de militaire dienst verlaten en een ander beroep gekozen, maar dit hield geen verband met gezondheidsproblemen. Eiser heeft nooit een beroep gedaan op enige reguliere rechtspositionele regeling die van toepassing is in geval van het intreden van gedeeltelijk verlies aan verdiencapaciteit; hij heeft tot het verlaten van de militaire dienst zijn werk volledig verricht.
Ook het rapport van der Leyten biedt geen aanknopingspunten voor verlies aan arbeidsvermogen.
3.4. Andere schadeposten heeft eiser niet gesteld.
De standpuntuitwisseling tussen partijen in de gedingstukken spitst zich toe op de vraag of er een causaal verband bestaat tussen de door eiser gestelde klachten en het ongeval. Zoals reeds overwogen staat vast dat verweerder aansprakelijk is voor de schade van eiser die het gevolg is van het ongeval dat hem op 13 februari 1997 is overkomen en deze schade dient te vergoeden. Het is echter aan eiser om deze schade te stellen en in ieder geval een begin van bewijs van deze gestelde schade te leveren, waarna de bewijslastverdeling ten aanzien van de vraag of er een causaal verband bestaat tussen de beperkingen/klachten van eiser, die de schade veroorzaken, en het ongeval, verder aan de orde kan komen.
3.5. Nu eiser heeft nagelaten enige concrete financiële schade te stellen, heeft verweerder reeds hierom een medische expertise kunnen weigeren. Voorts heeft verweerder vergoeding van de buitengerechtelijke kosten kunnen weigeren, nu deze, gelet op het hiervoor overwogene, niet voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. C. Fetter en in het openbaar uitgesproken op
25 augustus 2006, in tegenwoordigheid van de griffier mr.drs. I. Goud.