ECLI:NL:RBSGR:2006:AY8395

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
31 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/40120
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige staandehouding en vreemdelingenbewaring in het kader van Mobiel Toezicht Vreemdelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 31 augustus 2006 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van vreemdelingenbewaring van een Algerijnse man, die op 17 augustus 2006 was staande gehouden vlak voor de Nederlands-Belgische grens. De rechtbank oordeelde dat de staandehouding onrechtmatig was, omdat er geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf was, zoals vereist door de Vreemdelingenwet 2000. De verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, had gesteld dat de staandehouding plaatsvond in het kader van een Mobiel Toezicht Vreemdelingen (MTV) controle, waarbij het vereiste van een redelijk vermoeden niet van toepassing zou zijn. De rechtbank verwierp dit standpunt, omdat de staandehouding vóór de grensoverschrijding had plaatsgevonden en er geen bewijs was dat de man illegaal verbleef.

De rechtbank concludeerde dat de maatregel van vreemdelingenbewaring niet rechtmatig was en kende de eiser een schadevergoeding toe van € 1.155,-- voor de onrechtmatige bewaring. Daarnaast werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 644,--. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en beval de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van de uitspraak. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een redelijk vermoeden bij staandehoudingen in het kader van vreemdelingenbewaring en de bescherming van de rechten van vreemdelingen onder de Vreemdelingenwet.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Zutphen
Registratienummer: AWB 06/40120 VRONTN
Datum uitspraak: 31 augustus 2006
UITSPRAAK
op het beroep tegen de maatregel van bewaring, toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
[eiser]
geboren op [datum] 1978,
van Algerijnse nationaliteit,
verblijvende in het Huis van Bewaring Zeist te Tilburg,
V-nummer [nummer] ,
eiser,
gemachtigde: mr. R. van 't Land, advocaat te Breda,
tegen
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
verweerder,
gemachtigde: B.H. Wezeman, werkzaam bij de IND.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 augustus 2006 is eiser in vreemdelingenbewaring gesteld.
Eiser heeft daartegen bij brief van 18 augustus 2006 beroep ingesteld. Het beroep strekt tevens tot toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter zitting van 30 augustus 2006. Eiser is daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. Ter zitting was een tolk aanwezig.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 94, vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) dient de rechtbank te beoordelen of de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2.2 Ingevolge artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000 zijn de ambtenaren belast met grensbewaking en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen bevoegd, hetzij op grond van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren hetzij ter bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding, personen staande te houden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie.
2.3 In paragraaf A3/2.2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000), voor zover thans van belang, is vermeld dat ingereisde personen na grensoverschrijding aan vreemdelingentoezicht kunnen worden onderworpen. Deze vorm van toezicht vindt plaats in het kader van het Mobiel Toezicht Vreemdelingen (hierna: MTV). Controles zijn uitsluitend toegestaan ten aanzien van personen van wie mag worden aangenomen dat zij grensgangers zijn en vinden plaats zodra dit redelijkerwijs mogelijk is na grensoverschrijding en daar waar nog geen of slechts een geringe vermenging met het binnenlands reizigersverkeer heeft plaatsgevonden. MTV-controles kunnen worden uitgevoerd aan de grensovergangen en in een grensstrook tot drie kilometer achter de grens. Bij snelwegen kan de driekilometerzone worden overschreden tot aan de tweede afslag na grensoverschrijding.
Alle personen, Nederlandse en niet-Nederlandse, waarvan mag worden aangenomen dat zij grensgangers zijn, kunnen aan deze vorm van vreemdelingentoezicht worden onderworpen, aldus deze paragraaf. Een redelijk vermoeden van illegaal verblijf speelt bij deze vorm van toezicht geen rol.
2.4 Uit het op 17 augustus 2006 op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee (model M111-B) volgt dat eiser op diezelfde datum is staande gehouden op parkeerplaats Hazeldonk-West, gelegen aan de westelijke zijde van de Rijksweg A16, net gelegen voor de Nederlands-Belgische grens, toen hij met de bus op weg was van Nederland naar België.
2.5 Voor zover verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat sprake was van een zogenaamde MTV-controle, als gevolg waarvan eiser staande kon worden gehouden zonder het vereiste van een redelijk vermoeden van illegaal aan de orde was, wordt door de rechtbank niet gevolgd, nu geen sprake is geweest van toezicht op vreemdelingen na grensoverschrijding, maar vóór grensoverschrijding. Nu ook uit het proces-verbaal volgt dat sprake is van een staandehouding in het kader van een MTV-controle, zoals bedoeld in en gebaseerd op verweerders beleid in de zin van paragraaf A3/2.2.3 van de Vc 2000, en door verweerder ter zitting niet is weersproken dat geen sprake is geweest van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf op grond waarvan eiser is aangehouden, kan hetgeen in het proces-verbaal daaromtrent is gerelateerd, naar het oordeel van de rechtbank niet leiden tot het oordeel dat sprake is geweest van een staandehouding op grond van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf. Daartoe biedt het proces-verbaal naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten, met name nu daarin ook wordt gerefereerd aan immigratie, waarvan in de onderhavige zaak geen sprake was.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) heeft overwogen in onder meer haar uitspraken van 25 november 2003 (zaak nr. 200306705/1, JV 2004/43) en van 19 januari 2005 (zaak nr. 20041 0089/1, JV 2005/123) volgt reeds uit de bewoordingen van artikel 50, eerste lid, dat voor een staandehouding ter bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding een redelijk vermoeden van illegaal verblijf niet is vereist. Dit vereiste is uitsluitend gesteld ten aanzien van staandehouding in het kader van toezicht in het binnenland, gericht op het beëindigen van illegaal verblijf.
Uit het voorgaande vloeit voort dat eiser slechts kon worden staande gehouden op grond van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf, waarvan voormeld proces-verbaal echter in het geheel niet getuigt, zodat moet worden vastgesteld dat sprake is geweest van een onrechtmatige staandehouding.
De door verweerder eerst ter zitting opgeworpen stelling dat sprake is van een zogenaamde "pilot", op grond waarvan vreemdelingen ook vóór het passeren van de Nederland-Belgische grens in het kader van een MTV-controle (kunnen) worden gecontroleerd, maakt het voorgaande niet anders, zodat de rechtbank daarin geen aanleiding heeft gevonden de behandeling ter zitting te schorsen, dan wel het onderzoek te heropenen om verweerder in de gelegenheid te stellen deze "pilot" nader toe te lichten.
De rechtbank merkt overigens op dat eiser niet ten onrechte heeft gewezen op een schijnbare tegenstrijdigheid in voormeld proces-verbaal, nu onder punt 1.1 van het verbaal wordt opgemerkt dat de verbalisanten aanwezig waren op de openbare autosnelweg in een grensstrook tot drie kilometer achter de Belgisch-Nederlandse grens, dan wel bij een snelweg tot aan de tweede afslag na grensoverschrijding, hetgeen feitelijk wel juist is, maar welke passage is opgesteld met het oog op de grenscontrole als bedoeld in paragraaf A3/2.2.3 van de Vc 2000, terwijl verderop in het verbaal is gerelateerd dat de exacte locatie van de staande houding was: Parkeerplaats Hazeldonk-West, gelegen aan de westelijke zijde van de rijksweg A16, net gelegen voor de Nederlands- Belgische grens. Voorts wordt op pagina twee van voormeld proces-verbaal meegedeeld dat sprake was van 'geen vermenging' met het overige verkeer, waarvan echter, komende vanuit Nederland, geen sprake kan zijn. Aldus moet worden vastgesteld dat het proces-verbaal, hoewel op ambtseed en op ambtsbelofte opgesteld, in elk geval op laatstgenoemd punt, feitelijk onjuist is.
2.6 Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer een uitspraak van 30 december 2004, zaak nr. 200409979/1; JV 2005/81), maakt de onrechtmatigheid van de staandehouding de daaropvolgende inbewaringstelling, indien aan alle in de wet gestelde vereisten daarvoor is voldaan, eerst onrechtmatig, indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder geen belangen gesteld op grond waarvan het niet nakomen van de uit artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000 voortvloeiende verplichting niet aan de rechtmatigheid van de bewaring in de weg staat. De omstandigheden die verweerder ten grondslag heeft gelegd aan het met de inbewaringstelling gemoeide belang van de openbare orde, geven daar evenmin blijk van. Gelet hierop en de belangen ter bescherming waarvan het betrokken voorschrift strekt, is de maatregel van bewaring bij afweging van de daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd te achten.
2.7 Het beroep is gegrond. De bewaring dient met ingang van heden te worden opgeheven.
2.8 Ingevolge artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000 kan de rechtbank, indien zij de opheffing van de maatregel strekkende tot vrijheidsontneming beveelt, aan de vreemdeling een schadevergoeding toekennen.
In verband hiermee stelt de rechtbank op grond van het vorenstaande vast dat de bewaring van aanvang aan onrechtmatig is geweest.
2.9 Naar het oordeel van de rechtbank zijn er, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig om eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een schadevergoeding toe te kennen van € 95,-- voor de dagen dat de maatregel in een politiecel ten uitvoer is gelegd en € 70,-- voor de dagen dat de maatregel in een huis van bewaring ten uitvoer is gelegd.
Dit betekent dat eiser een schadevergoeding van € 1.155,-- toekomt.
2.10 Nu het beroep gegrond wordt verklaard, bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
Met toepassing van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze kosten vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van heden;
- kent aan eiseres ten laste van de Staat der Nederlanden een schadevergoeding toe van € 1.155,--;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 644,-- te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van de rechtbank, nevenzittingsplaats Zutphen, door storting op bankrekeningnummer 1923.25.922 ten name van Arrondissement 547 Zutphen, onder vermelding van het in de kop van deze uitspraak genoemde registratienummer.
Aldus gegeven door mr. R.G.J. Welbergen en in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2006 in tegenwoordigheid van mr. R.M. Teekens als griffier.
De voorzitter van de rechtbank ’s-Gravenhage beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding van € 1.155,--.
Aldus gedaan op 31 augustus 2006 door mr. R.G.J. Welbergen, fungerend voorzitter.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen één week na de verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC Den Haag.
Afschrift verzonden op: