ECLI:NL:RBSGR:2006:AY8303

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/2972 VPB / AWB 05/2974 VPB
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwijtscheldingswinst en navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting in verband met prijsgeven van vordering

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 15 augustus 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen [A] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst over navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting voor het jaar 1998. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van kwijtscheldingswinst, omdat de vordering van de moedermaatschappij op eiseres in 1998 was prijsgegeven. De inspecteur had navorderingsaanslagen opgelegd, waarbij hij de kwijtscheldingswinst tot de belastbare winst van eiseres rekende. Eiseres betwistte de navorderingsaanslagen en stelde dat er geen nieuw feit was dat de inspecteur niet kende ten tijde van de aanslagregeling. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur niet kon worden aangerekend dat hij de aangifte zonder nader onderzoek had gevolgd, omdat eiseres onjuiste informatie had verstrekt in de aangifte. De rechtbank concludeerde dat de mantelovereenkomst die later was opgemaakt, het karakter en de rechtsgevolgen van de eerdere overeenkomst niet wijzigde. De rechtbank verwierp ook het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel, omdat er geen omstandigheden waren die een beschermend vertrouwen bij eiseres konden wekken. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en handhaafde de navorderingsaanslagen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummers: AWB 05/2972 VPB en AWB 05/2974 VPB
Uitspraakdatum: 15 augustus 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A] B.V., gevestigd te [woonplaats], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft, met dagtekening 31 december 2003, aan eiseres de volgende navorderingsaanslagen opgelegd:
- een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 1998, aanslagnummer [00.00.000.0.00.0000] (hierna: de eerste navorderingsaanslag), berekend naar een belastbare winst van ƒ 4.924.099, en na verrekening van verliezen uit voorgaande jaren, een belastbaar bedrag van nihil;
- een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 1998, aanslagnummer [00.00.000.0.00.0001] (hierna: de tweede navorderingsaanslag), berekend naar een belastbare winst van ƒ 4.982.006 en, na verrekening van verliezen uit voorgaande jaren, een belastbaar bedrag van nihil.
1.2. Verweerder heeft gelijktijdig met de eerste navorderingsaanslag een verliesverrekeningsbeschikking als bedoeld in artikel 21a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet) vastgesteld, waarbij een verlies uit voorgaande jaren ten bedrage van ƒ 4.902.192 met de over het jaar 1998 vastgestelde belastbare winst is verrekend. Ter toelichting vermeldt het aanslagbiljet van de eerste navorderingsaanslag een totaalbedrag aan nog te verrekenen verliezen van ƒ 39.907.
1.3. Verweerder heeft gelijktijdig met de tweede navorderingsaanslag een verliesverrekeningsbeschikking als bedoeld in artikel 21a van de Wet vastgesteld, waarbij een verlies uit voorgaande jaren ten bedrage van ƒ 39.907 met de over het jaar 1998 vastgestelde belastbare winst is verrekend. Ter toelichting vermeldt het aanslagbiljet van de tweede navorderingsaanslag een totaalbedrag aan nog te verrekenen verliezen van ƒ 0.
1.4. Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 18 maart 2005 de onder 1.1. genoemde navorderingsaanslagen gehandhaafd. Naar de rechtbank begrijpt heeft verweerder eveneens de gelijktijdig met het opleggen van de navorderingsaanslagen genomen verliesverrekeningsbeschikkingen gehandhaafd.
1.5. Eiseres heeft daartegen bij brieven van 25 april 2005, ontvangen bij de rechtbank op 27 april 2005, beroep ingesteld. Het geding betreffende de eerste navorderingsaanslag is bij de rechtbank in behandeling genomen onder registratienummer AWB 05/2972 VPB. Het geding betreffende de tweede navorderingsaanslag is bij de rechtbank in behandeling genomen onder registratienummer AWB 05/2974 VPB.
1.6. Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.7. De zaken zijn gevoegd behandeld ter zitting van 23 maart 2006 te 's-Gravenhage.
Namens eiseres is mr. E.J. [gemachtigde] (hierna: [gemachtigde]) verschenen. Namens verweerder is verschenen drs. K.R. Kinderman, bijgestaan door R. van Oeveren.
1.8. Tevens is ter zitting het beroep van eiseres inzake de aan haar opgelegde aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2000 behandeld. Voormeld beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 05/2975 VPB.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Eiseres is op 11 oktober 1989 opgericht onder de naam [A Uk] B.V. Het boekjaar van eiseres loopt van 1 januari tot en met 31 december.
2.2. Eiseres maakte in de periode van 1991 tot en met 1994 deel uit van een fiscale eenheid. Tijdens deze periode heeft eiseres een negatief vermogen van bijna ƒ 30.000.000 opgebouwd. Dit negatieve vermogen betrof een schuld aan de toenmalige aandeelhoudster van eiseres, [A Holland] B.V. Deze schuld is in de jaren 1995 tot en met 1997 jaarlijks opgerent.
2.3. Op 31 december 1997 zijn de aandelen in eiseres verkocht aan [A France] B.V. Daarbij is ook de vordering van [A Holland] B.V. op eiseres aan [A France] B.V. overgedragen. Vervolgens heeft [A France] B.V. op 10 juni 1998 de aandelen in eiseres voor ƒ 1 aan [A] B.V. verkocht. [A] B.V. heeft op dezelfde datum ook de vordering van [A France] B.V. op eiseres, ter grootte van ƒ 33.762.300,02, voor ƒ 75.000 overgenomen.
2.4. [gemachtigde] is voor 50 percent aandeelhouder in [A] [aandeelhouder 1] (hierna: [aandeelhouder 1]) en [aandeelhouder 2] zijn ieder voor 25 percent aandeelhouder in [A] B.V.
2.5. Eiseres heeft op 24 juni 1998 een onroerende zaak aan de [a-straat] te [stad in Nederland] voor ƒ 9.500.000 gekocht.
2.6. Op de balans per 31 december 1998 van [A] B.V. staan een hypothecaire schuld alsmede een vordering (lening) van elk ƒ 9.500.000 en een bedrag van ƒ 533.411,48 als vordering op groepsmaatschappijen vermeld. Op de balans per 31 december 1998 van eiseres staan een hypothecaire schuld van ƒ 9.500.000, schulden aan groepsmaatschappijen van
ƒ 33.137.672,06 (per 31 december 1997 ƒ 33.090.796), en een negatief eigen vermogen van ƒ 33.051.095,80 (per 31 december 1997 ƒ 33.090.796) vermeld.
2.7. Eiseres heeft voor het jaar 1998 aangifte gedaan naar een belastbare winst van ƒ 39.907 en, na verrekening van verliezen uit voorgaande jaren, een belastbaar bedrag van nihil. Het aangegeven verlies uit voorgaande jaren bedraagt voor verrekening ƒ 4.982.006 en na verrekening van de belastbare winst uit 1998 ƒ 4.942.099. In de aangifte is onder 'specificatie 3: Aandeelhouders ' [A] B.V. als aandeelhoudster van eiseres vermeld. Eiseres heeft in de aangifte de vraag of dit boekjaar transacties hebben plaatsgevonden of overeenkomsten zijn gesloten met aandeelhouders-natuurlijke personen of transacties met verbonden lichamen (vraag 1k) met 'nee' beantwoord. Voorts heeft eiseres de vraag of de verdeling van het aandelenkapitaal over (on)middellijke aandeelhouders in het boekjaar wijziging heeft ondergaan (vraag 1o) eveneens met 'nee' beantwoord.
2.8. De aangifte voor het jaar 1998 is versneld - geautomatiseerd - afgedaan. De (primitieve) aanslag, met dagtekening 31 augustus 1999, is conform de aangifte opgelegd. Gelijktijdig met de aanslag is het verlies voor het jaar 1998 bij beschikking als bedoeld in artikel 20a van de Wet op ƒ 0 vastgesteld en is bij verliesverrekeningsbeschikking een verlies uit voorgaande jaren ten bedrage van ƒ 39.907 met de over het jaar 1998 vastgestelde belastbare winst verrekend. Ter toelichting vermeldt het aanslagbiljet een totaalbedrag aan nog te verrekenen verliezen van ƒ 4.942.099.
2.9. De aangifte voor het jaar 1999 is eveneens versneld afgedaan. De aanslag, met dagtekening 31 augustus 2002, is conform de aangifte opgelegd.
2.10. Naar aanleiding van een vragenbrief van verweerder van 27 augustus 2002 inzake de aangiften voor het jaar 1999 van [A] B.V. en eiseres, heeft eiseres bij brief van 3 oktober 2002 een ongedateerde overeenkomst tussen [A] B.V. en eiseres aan verweerder verstrekt. In deze overeenkomst (hierna: de overeenkomst) staat - voor zover hier van belang - het volgende vermeld:
'(...)
[A] B.V. heeft op 10 juni 1998 Het gehele gestorte en geplaatste aandelenkapitaal van [eiseres] verworven.
[A] B.V. heeft tegelijkertijd verworven de aandeelhouderslening (groot HFL 33.761.300,-) die de vorige aandeelhouder had verstrekt aan [eiseres] des[A Uk] B.V.
[Eiseres] heeft geen activiteiten, drijft geen materiële onderneming en kan de lening niet terugbetalen.
Komende overeen dat:
[Eiseres] is over voornoemde aandeelhouderslening (groot HFL 33.762.300,-) geen rente verschuldigd vanaf de datum van de levering van de aandelen.
[Eiseres] hoeft bovengenoemde lening niet af te lossen.
[Eiseres] en [A] B.V. komen overeen dat deze schuldverhouding door zodanige voorwaarden wordt beheerst dat deze volgens de huidige regels van de acountancy kan kwalificeren als eigen vermogen.'.
De overeenkomst is namens [A] B.V. en eiseres door [gemachtigde] en [aandeelhouder 1] ondertekend.
2.11. Verweerder heeft vervolgens op 14 april 2003 een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting voor de jaren 1998 tot en met 2001 van onder meer [A] B.V. en eiseres. Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft verweerder bij brief van 8 december 2003 aangekondigd dat hij de belastbare winst voor het jaar 1998 met ƒ 4.942.099 zal verhogen tot ƒ 4.982.006 en dat hij de verliesverrekenings-beschikking voor het jaar 1998 zal herzien. Dit in verband met de overeenkomst, waarbij volgens verweerder [A] B.V. haar vordering op eiseres heeft prijsgegeven. Verweerder heeft het prijsgeven van de vordering aangemerkt als geheel of grotendeels vrijgestelde kwijtscheldingswinst als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB). Op grond van voormeld artikel heeft verweerder de kwijtscheldingswinst tot de belastbare winst gerekend tot het totaal bedrag van de uit de voorgaande jaren te verrekenen verliezen, zijnde een bedrag van ƒ 4.942.099.
2.12. In de bezwaarfase tegen de onder 1.1. genoemde navorderingsaanslagen heeft eiseres bij brief van 9 april 2004 een ongedateerde mantelovereenkomst (hierna: de mantelovereenkomst) tussen [A] B.V. en eiseres overgelegd. In de mantelovereenkomst staat - voor zover van belang - het volgende vermeld:
' Mantelovereenkomst
Tevens rectificatie op de aandeelhoudersleningsovereenkomst
(...)
c. [Eiseres] eigenaresse is van de gronden en opstallen gelegen aan de [a-straat] te [stad in Nederland].
d. De Bayerische Hypotheken und Wecksel Bank Aktien Gesellschaft hierna aan te duiden als Hypo ter financiering van de [a-straat] te [stad in Nederland] een lening heeft verzekerd door hypotheek heeft verstrekt aan [A] B.V. / [eiseres].
e. Hypo als voorwaarde voor het verstrekken van de lening heeft geëist dat de door [A] B.V. verstrekte leningen ten opzichte van Hypo worden achtergesteld, renteloos zouden zijn, vrij van aflossing en volgens algemene accountancy maatstaven tot het garantievermogen gerekend konden worden.
f. Op verzoek van Hypo de leningsvoorwaarden gedurende de looptijd van de lening van de Hypo nader zijn vastgesteld en vastgelegd conform de aangehechte leningsovereenkomst. Abusievelijk staat hierin vermeld dat het leningsbedrag HFL 33.761.300,- danwel HFL 33.762.300,- bedraagt. In overleg met Hypo er geen looptijd in deze overeenkomst is vermeld.
g. Bij het opstellen van de jaarrekening is gebleken dat de aangehechte overeenkomst, die destijds is opgesteld op verzoek van de Hypo, een aantal storende onjuistheden bezat en daarnaast slechts die punten regelt die van belang waren voor de Hypo.
h. Het juiste bedrag van de lening dient te luiden HFL 33.090.796,-. De overige leningsvoorwaarden in hoofdlijnen ongewijzigd blijven, doch partijen de verhoudingen nader wensen vast te leggen.
Zijn overeengekomen als volgt:
1. De door [A] B.V. aan [eiseres] verstrekte leningen bedragen HFL 33.090.796,-. De overige voorwaarden blijven ongewijzigd waarbij nadrukkelijk wordt overeengekomen dat in ieder geval ten tijde van de looptijd van de lening van de Hypo de lening renteloos zal zijn, er geen aflossing verschuldigd is , de lening is achtergesteld ten opzichte van de Hypo en de lening volgens algemene erkende accountancy maatstaven tot het garantievermogen van [eiseres] gerekend kan worden.
2. Na aflossing van de lening van de Hypo zullen de voorwaarden van de lening opnieuw worden vastgesteld. Deze condities dienen in redelijk overleg tussen partijen te worden vastgesteld waarbij het betalen van rente en aflossing afhankelijk gesteld zal worden van de vermogenspositie van [eiseres]. De leningsvoorwaarden zullen alsdan opnieuw worden vastgesteld in het jaar waarin de lening van de Hypo volledig wordt afgelost, danwel in het jaar erop.(...)'.
De mantelovereenkomst is namens [A] B.V. en eiseres door [aandeelhouder 1] ondertekend.
2.13. De uitkomsten van het boekenonderzoek zijn uiteindelijk neergelegd in een (definitief) controlerapport van 8 oktober 2004. Een kopie van dit controlerapport behoort tot de gedingstukken.
2.14. Tot de gedingstukken behoort een brief van verweerder aan eiseres van 22 oktober 2004. In deze brief staat - voor zover hier van belang - het volgende vermeld:
( ..)
Op blz.5 en 6 van het controlerapport van 8 oktober 2004 hebben de controleambtenaren vraagtekens geplaatst bij de ouderdom van de gepresenteerde 'Mantelovereenkomst. Tevens rectificatie op de aandeelhouders leningsovereenkomst ', aangezien deze overeenkomst niet is gedagtekend en eerst op 9 april 2004 is gepresenteerd.
Ik nodig u daarom uit het bewijs te leveren dat de bovengenoemde overeenkomst omstreeks dezelfde tijd is opgemaakt als de overeenkomst die ten behoeve van de bank werd opgemaakt.
Hierbij kan gedacht worden aan een documentonderzoek door TNO Industrie (...).
Mocht de bank niet bereid zijn u het originele stuk te retourneren, zal ik het bij hen opvragen.'.
3. Geschil
3.1. In geschil is of:
- ten aanzien van zowel de eerste navorderingsaanslag als de tweede navorderingsaanslag sprake is van een nieuw feit;
- de vordering van [A] B.V. op eiseres ten bedrage van ƒ 33.762.300 is prijsgegeven;
- verweerder in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld;
- verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan détournement de pouvoir.
3.2. Verweerder heeft ter zitting zijn stelling dat de bewijslast moet worden omgekeerd ingetrokken, in verband met de arresten van de Hoge Raad van 3 februari 2006, nrs. 41.329 en 41.814, V-N 2006/9.7 en V-N 2006/9.8.
3.3. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de onder 1.1. genoemde navorderingsaanslagen en de onder 1.2 en 1.3 genoemde verliesverrekeningsbeschikkingen. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
3.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
Bezwaar en beroep zien ook op de verliesverrekeningsbeschikkingen
4.1. De rechtbank begrijpt de door eiseres ingediende bezwaarschriften en beroepschriften aldus, dat daarin tevens bezwaar respectievelijk beroep is ingesteld tegen de onder 1.2. en 1.3. genoemde verliesverrekeningsbeschikkingen. Hierbij acht de rechtbank van belang dat verweerder, zoals uit het verweerschrift naar voren komt, zich kan vinden in de deze zienswijze. De rechtbank zal dan ook deze verliesverrekeningsbeschikkingen in haar oordeel betrekken.
Nieuw feit eerste navorderingsaanslag
4.2. Ter zitting heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een nieuw feit ter zake van de eerste navorderingsaanslag. De rechtbank betrekt dit standpunt ook op de gelijktijdig herziene verliesverrekeningsbeschikkingen. Voor de beantwoording van de vraag of er in dit geval sprake is van een nieuw feit, stelt de rechtbank voorop dat het risico dat bij administratieve afdoening van aangiften correcties ten onrechte achterwege blijven, in beginsel voor rekening komt van verweerder, die voor die werkwijze heeft gekozen (vergelijk Hoge Raad 25 oktober 1995, nr. 30.122, BNB 1996/35). Deze regel strekt zich evenwel niet uit tot feiten die na de aanslagregeling aan het licht komen en waarmee verweerder, ook als hij de aangifte met enige zorgvuldigheid had behandeld, bij de aanslagregeling redelijkerwijs niet bekend had kunnen zijn.
4.3. Naar het oordeel van de rechtbank kan het verweerder, gelet op de inhoud van de aangifte, niet worden aangerekend dat hij de aangifte zonder nader onderzoek heeft gevolgd. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat eiseres vraag 1o van de aangifte, betreffende de aandeelhouderswisseling, foutief heeft beantwoord. Daarnaast moet het, gelet op hetgeen partijen omtrent de overeenkomst hebben aangevoerd, er voor worden gehouden dat de overeenkomst in 1998 tot stand is gekomen, zodat eiseres tevens vraag 1k in de aangifte, betreffende de transacties met verbonden lichamen, foutief heeft beantwoord. Door voormelde vragen met 'nee' te beantwoorden heeft eiseres verweerder op het verkeerde been gezet. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat dit voor verweerder, ook als verweerder met een normale zorgvuldigheid kennis had genomen van de inhoud van de aangifte, geen aanleiding had behoeven te zijn om de aangifte op het punt van de vordering van [A] B.V. op eiseres nader te onderzoeken. Dat in de aangifte een specificatie is opgenomen, waarin staat vermeld dat [A] B.V. aandeelhoudster is van eiseres, maakt dit niet anders.
4.4. Eiseres heeft aangevoerd dat zij over de aangifte voor het jaar 1998 met de destijds competente eenheid van de Belastingdienst in [Q] heeft gecorrespondeerd en daarover telefonisch contact heeft gehad. Verweerder heeft daartegen gesteld dat - voor zover hem bekend is - alleen over de aangifte voor het jaar 1999 vragen zijn gesteld, dat hij geen verwijzing naar telefonische contacten over de aangifte voor het jaar 1998 in het dossier heeft gezien, dat eiseres destijds de overeenkomst niet naar de Belastingdienst [Q] heeft verzonden en dat de overeenkomst pas bij brief van eiseres van 3 oktober 2002 door de Belastingdienst is ontvangen. Eiseres heeft hetgeen verweerder heeft gesteld, onvoldoende weersproken.
4.5. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder pas door de brief van eiseres van 3 oktober 2002 bekend werd met de overeenkomst en daarmee met een feit dat hem ten tijde van het vaststellen van de aanslag voor het jaar 1998 niet bekend was en redelijkerwijs ook niet bekend had behoeven te zijn. Aldus is sprake van een nieuw feit als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Nieuw feit tweede navorderingsaanslag
4.6. Ter zitting heeft eiseres zich ook met betrekking tot de tweede navorderingsaanslag op het standpunt gesteld dat een nieuw feit ontbreekt. De rechtbank begrijpt eiseres stelling aldus dat het niet mogelijk is om in dit geval op dezelfde gronden de gelijktijdig met de eerste navorderingsaanslag genomen herziene verliesverrekeningsbeschikking opnieuw te herzien.
4.7. Een bij de regeling van een primitieve aanslag genomen verliesverrekeningsbeschikking door verweerder gemaakte fout kan herzien worden, indien de fout niet voortvloeit uit het (onjuiste) inzicht van verweerder in de feiten of in het recht en bovendien de fout als zodanig voor de aangeslagene kenbaar was. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen reden waarom een dergelijke fout gemaakt bij het herzien van de verliesverrekeningsbeschikking niet zou kunnen worden hersteld. Daarvoor bestaat geen andere mogelijkheid dan het herzien van de verliesverrekeningsbeschikking.
4.8. Gelet op de inhoud van de brief van verweerder van 8 december 2003, was het voor eiseres naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs kenbaar dat het verrekende verlies bij de totstandkoming van de eerste herziene verliesverrekeningsbeschikking als gevolg van een administratieve fout te laag was vastgesteld. Dit leidt tot de conclusie dat het verweerder in dit geval vrij stond om de verliesverrekeningsbeschikking opnieuw te herzien.
Vordering [A] B.V. op eiseres
4.9. Eiseres stelt dat de vordering van [A] B.V. op eiseres nimmer is prijsgegeven. Voor de schuldverhouding tussen [A] B.V. en eiseres moet namelijk van de later opgemaakte mantelovereenkomst worden uitgegaan, en niet van de overeenkomst. De mantelovereenkomst geeft de juiste rechtsverhouding tussen [A] B.V. en eiseres weer. De overeenkomst is uitsluitend opgemaakt met het doel om de achterstelling van de vordering van [A] B.V. ten opzichte van de - in de mantelovereenkomst genoemde - Duitse bank vast te leggen.
4.10. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering door [A] B.V. is prijsgegeven. Verweerder acht het niet aannemelijk dat de Duitse bank genoegen heeft genomen met de achterstelling van de vordering van [A] B.V. Mocht dit het geval zijn geweest, dan zou dit in de overeenkomst zijn verwoord. Hij acht het aannemelijk dat eiseres, nadat de fiscale gevolgen van de overeenkomst naar voren zijn gekomen door de aankondiging van een navordering voor 1998, heeft geprobeerd met de ongedateerde mantelovereenkomst de rechtsgevolgen van de overeenkomst te ontgaan.
4.11. De overeenkomst is, naar de rechtbank onder 4.3. heeft vastgesteld, in 1998 tot stand gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank dient de overeenkomst naar haar bewoordingen te worden beschouwd als een overeenkomst tot afstand van een vorderingsrecht als bedoeld in artikel 6:160, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek. Door ondertekening van de overeenkomst zijn [A] B.V. en eiseres gebonden aan de in de overeenkomst opgenomen bepalingen. Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden waaruit de conclusie kan worden getrokken dat reeds ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst op enigerlei wijze is bepaald dat de vordering van [A] B.V. op eiseres zou blijven bestaan. De stelling van eiseres dat de overeenkomst uitsluitend is opgemaakt met het doel om de achterstelling van de vordering van [A] B.V. ten opzichte van de Duitse bank vast te leggen, acht de rechtbank niet aannemelijk.
4.12. Uit het vorenoverwogene volgt dat de vordering van [A] B.V. op eiseres in 1998 is prijsgegeven en dus niet meer bestaat. Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de conclusie rechtvaardigen dat de vordering is herleefd.
De omstandigheid dat in de - achteraf opgemaakte - mantelovereenkomst wel sprake is van de door eiseres bepleite vordering doet aan het vorenstaande niet af, nu daaruit niet volgt dat het reeds ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst in de bedoeling lag de vordering te laten bestaan. De mantelovereenkomst wijzigt dan ook het karakter en de rechtsgevolgen van de overeenkomst niet.
4.13. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat in 1998 sprake is van kwijtscheldingswinst als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de Wet IB. Verweerder heeft deze kwijtscheldingswinst terecht tot de belastbare winst van eiseres gerekend tot het totaal bedrag van de uit de voorgaande jaren te verrekenen verliezen ad
ƒ 4.982.006.
Vertrouwensbeginsel
4.14. Eiseres heeft ter zitting aangevoerd dat zij aan de omstandigheid dat de aangiften voor de jaren 1998 en 1999 door verweerder zijn gevolgd het vertrouwen mocht ontlenen dat de verliezen konden worden gecompenseerd. De rechtbank begrijpt eiseres stelling aldus dat in verband met het vertrouwensbeginsel verweerder het in de aangifte vermelde verlies had moeten accepteren, zodat de in 1.2. en 1.3. genoemde verliesverrekeningsbeschikkingen achterwege hadden moeten blijven.
4.15. De rechtbank verwerpt het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat bij haar het in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt dat verweerder het door haar in de aangifte 1998 opgevoerde verlies zou accepteren. Voor een zodanig vertrouwen is meer vereist dan het enkele feit dat verweerder de aangifte over enig jaar heeft gevolgd. Op dit punt is beslissend of zich omstandigheden hebben voorgedaan die bij eiseres de indruk hebben kunnen wekken van een bewuste standpuntbepaling door verweerder. Eiseres heeft dergelijke omstandigheden niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt.
Détournement de pouvoir
4.16. Eiseres heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan détournement de pouvoir. Eiseres baseert dit op de in 2.14. geciteerde passage uit de brief van verweerder van 22 oktober 2004, in het bijzonder de laatste volzin, luidende: 'Mocht de bank niet bereid zijn u het originele stuk te retourneren, zal ik het bij hen opvragen.'. De rechtbank verstaat deze opmerking van verweerder aldus dat verweerder het aanbod heeft gedaan om bij de Duitse bank het originele stuk van de mantelovereenkomst op te vragen ingeval de Duitse bank het originele stuk niet vrijwillig aan eiseres zou willen afgeven. Het aanbod van verweerder kan dan ook niet worden aangemerkt als een aanbod om bewijs omtrent de geldigheid van de mantelovereenkomst te leveren. De rechtbank oordeelt dat het verzoek van verweerder geen schending van artikel 3:3 van de Awb oplevert. Het standpunt van eiseres faalt dan ook.
4.17. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 15 augustus 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. G.J. van Leijenhorst, mr. J.P.F. Slijpen en mr. K.M. Braun, en in tegenwoordigheid van mr. U.A. Salomons, griffier.