ECLI:NL:RBSGR:2006:AY8260

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/40350, e.v.
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Sierraleoonse burger met betrekking tot mishandeling en discriminatie op basis van seksuele geaardheid

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 5 september 2006 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Sierraleoonse burger. De verzoeker, geboren in 1982, heeft op 16 augustus 2006 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. Hij heeft Sierra Leone verlaten vanwege ernstige problemen met medeburgers, die voortvloeiden uit zijn verblijf bij rebellen, waar hij herhaaldelijk is verkracht en mishandeld. Na zijn vrijlating in 2002 werd hij beschuldigd van homoseksualiteit, wat leidde tot verdere discriminatie en geweld. De minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie heeft de aanvraag afgewezen, stellende dat de mishandelingen niet door de overheid of door groepen waartegen de overheid bescherming kan bieden, zijn gepleegd. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de verwijzing naar een ambtsbericht dat niet openbaar was, onbegrijpelijk was en dat de minister niet had aangetoond dat de verzoeker geen bescherming van de autoriteiten kon verwachten. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op een nieuw besluit te nemen. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, maar de verzoeker werd in de proceskosten veroordeeld. De rechtbank verklaarde het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel ongegrond, omdat de verzoeker geen vertrekplicht had in het kader van zijn asielaanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 06 / 40350 (voorlopige voorziening)
AWB 06 / 40347 (beroep)
AWB 06 / 40355 (vrijheidsontneming)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 5 september 2006
in de zaak van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] 1982, van Sierraleoonse nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium,
verzoeker,
gemachtigde: mr. M. Gavami, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
verweerder,
gemachtigde: mr. E. Brakke, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Verzoeker heeft op 16 augustus 2006 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 20 augustus 2006 afgewezen. Verzoeker heeft tegen het besluit op 21 augustus 2006 beroep ingesteld.
1.2 Verzoeker heeft op 21 augustus 2006 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
1.3 De ambtenaar belast met de grensbewaking heeft op 15 augustus 2006 aan verzoeker op grond van artikel 3 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) de toegang tot Nederland geweigerd en bij besluit van diezelfde datum aan hem op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. Verweerder heeft bij het besluit op de asielaanvraag de vrijheidsontnemende maatregel voortgezet. Verzoeker heeft op 21 augustus 2006 beroep ingesteld tegen de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel en verzocht om schadevergoeding toe te kennen.
1.4 De openbare behandeling van de geschillen heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2006. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
Het verzoek om een voorlopige voorziening
2.1 Indien tegen een besluit beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.3 In de hoofdzaak toetst de voorzieningenrechter het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.4 De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen in het kader van de zogenoemde aanmeldcentrumprocedure (ac-procedure). Een aanvraag kan in dat kader worden afgewezen, indien dit zonder schending van eisen van zorgvuldigheid binnen 48 proces-uren kan geschieden.
2.5 Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend op de in artikel 29 Vw genoemde gronden.
2.6 Ingevolge artikel 31, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
2.7 Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag het volgende aangevoerd. Verzoeker heeft Sierra Leone op 14 augustus 2006 verlaten, omdat hij problemen heeft ondervonden van de zijde van medeburgers in verband met zijn verblijf bij de rebellen. Verzoeker is in 1999 door de rebellen meegenomen, nadat hij voor de ogen van zijn vader was verkracht. Tijdens zijn verblijf bij de rebellen is verzoeker regelmatig verkracht en mishandeld. Toen verzoeker in 2002 vrijkwam, werd hij ervan beschuldigd homoseksueel te zijn vanwege zijn verkrachting door de rebellen. Door zijn vader en medemoskeegangers werd hij niet meer geaccepteerd. Daarnaast werd hij door een groep jongeren lastig gevallen, die hem een viertal keer hebben geslagen en beroofd. Toen verzoeker in 2003 hiervan aangifte wilde doen bij het politiebureau, werd hij weggestuurd omdat hij homoseksueel zou zijn en werd hij bedreigd met opsluiting. Verzoeker werd voor het laatst door deze groep jongeren mishandeld in april 2006.
2.8 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoeker niet in aanmerking komt voor verblijf op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, omdat niet is gebleken van discriminatie als bedoeld in het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (het Vluchtelingenverdrag). Verzoeker heeft evenmin aannemelijk gemaakt in aanmerking te komen voor verblijf op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw. De mishandelingen door een groep jongeren kunnen evenmin leiden tot verblijfsaanvaarding op grond van het traumatabeleid, omdat deze mishandelingen niet van overheidswege dan wel door groeperingen zijn verricht waartegen de overheid geen bescherming kan of wil bieden. Verzoeker kan derhalve ook geen aanspraak maken op een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw.
2.9 Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij wel degelijk in aanmerking dient te komen voor verblijf op de hierboven genoemde gronden.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.10 De voorzieningenrechter stelt vast dat de geloofwaardigheid van het asielrelaas niet in geschil is.
2.11 Ten aanzien van verzoekers beroep op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw wordt het volgende overwogen. Discriminatie kan eerst als vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag worden aangemerkt, indien de discriminatie van zodanige aard en omvang is, dat het leven van de betrokkene daardoor onhoudbaar is geworden. Verzoeker heeft verklaard dat hij vanwege de verkrachting(en) door de rebellen na zijn vrijlating voor homoseksueel werd aangezien en daardoor gediscrimineerd werd door medeburgers. Door zijn vader en medemoskeegangers werd verzoeker niet langer geaccepteerd. Daarnaast is hij meerdere keren door een groep jongeren beroofd en mishandeld.
2.12 Uit verzoekers verklaringen volgt weliswaar dat hij in verband met de hem toegedichte homoseksualiteit in zijn land van herkomst problemen heeft ondervonden, echter van een dusdanig ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden dat het voor verzoeker onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet gebleken. Immers, verzoeker heeft wél toegang gehad tot werk, inkomen, huisvesting en medische zorg. Dat het werk in de haven niet officieel zou zijn, leidt niet tot een ander oordeel. Dat verzoeker de arts niet kon betalen evenmin. Gelet op het voorgaande heeft verweerder op goede gronden geoordeeld dat verzoeker geen aanspraak kan maken op verblijf ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw.
2.13 Ten aanzien van het beroep op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw oordeelt de voorzieningenrechter als volgt. Indien uitzetting naar het land van herkomst een schending oplevert van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), kan op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden verleend. Daartoe dient de vreemdeling aannemelijk te maken dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
2.14 Verzoeker stelt weliswaar bij terugkeer naar het land van herkomst opnieuw te zullen worden onderworpen aan een behandeling die strijd oplevert met artikel 3 EVRM, maar heeft dit op geen enkele wijze (met stukken) onderbouwd. Geconcludeerd moet worden dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt bij uitzetting een reëel risico te lopen te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen, zodat verweerder terecht heeft geweigerd een verblijfsvergunning te verlenen op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw.
2.15 Ten aanzien van het beroep op het traumatabeleid wordt tot slot het volgende overwogen. Verzoeker heeft aangegeven diverse malen te zijn mishandeld en beroofd door een groep jongeren in verband met de hem toegedichte homoseksualiteit. Verweerder heeft voornoemde gebeurtenissen niet betwist, maar heeft zich op het standpunt gesteld dat dit geen handelingen betreffen die zijn verricht van overheidswege dan wel door groeperingen waartegen de overheid geen bescherming kan of wil bieden.
2.16 Uit het asielrelaas blijkt dat verzoeker in 2003 bij de politie is geweest om aangifte te doen van de hierboven genoemde mishandelingen. Hij is toen echter weggestuurd omdat hij homoseksueel zou zijn. Ook is hem te verstaan gegeven dat hij zou worden opgesloten indien hij niet wegging. Dit relaas is door verweerder geloofwaardig geacht.
2.17 Verweerder heeft in het besluit verwezen naar het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake Sierra Leone van juni 2006. Deze verwijzing is onbegrijpelijk nu dit ambtsbericht thans niet openbaar toegankelijk is en ook niet op andere wijze kenbaar is gemaakt. Bij de beoordeling kan slechts worden uitgegaan van het laatst geopenbaarde ambtsbericht, zijnde het ambtsbericht van april 2005. Op pagina 60 van het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake Sierra Leone van april 2005 staat het volgende vermeld:
(…) De Sierra Leone Lesbian and Gay Association (SLLGA) documenteerde wel gevallen waarin lesbische, homoseksuele en transseksuele Sierra Leoners werden lastiggevallen, geslagen en willekeurig gearresteerd. Volgens de organisatie worden dergelijke gevallen door de autoriteiten niet bestraft.
2.18 Blijkens bovengeciteerde paragraaf wordt er door de Sierra Leoonse autoriteiten niet opgetreden in geval van mishandelingen van (vermeende) homoseksuelen door derden. Gelet op de door verweerder geloofwaardig geachte gang van zaken bij het politiebureau alsmede bovengeciteerde paragraaf in het ambtsbericht van april 2005, heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet zonder meer kunnen stellen dat de handelingen jegens verzoeker niet zijn verricht door groeperingen waartegen de autoriteiten in Sierra Leone geen bescherming zouden kunnen of willen bieden.
2.19 Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag ten onrechte afgewezen. De voorzieningenrechter zal het beroep gegrond verklaren. Verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 3:46 Awb.
2.20 De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
2.21 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.22 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die verzoeker heeft gemaakt en de rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1) en € 322,- in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1). Omdat aan verzoeker een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, moeten deze bedragen ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb worden betaald aan de griffier.
Het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel
2.23 Ingevolge artikel 5, eerste lid, Vw dient een vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd, Nederland onmiddellijk te verlaten, met inachtneming van de aanwijzingen welke hem daartoe door de ambtenaar belast met de grensbewaking zijn gegeven. Ingevolge artikel 5, derde lid, Vw geldt deze verplichting niet indien de vreemdeling een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend en daarop nog niet is beslist.
2.24 Ingevolge artikel 6, eerste en tweede lid, Vw kan de vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met de grensbewaking aangewezen ruimte of plaats die is beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.
2.25 In C3/12.3.3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 heeft verweerder beleidsregels over de toepassing van deze bepaling vastgesteld. Als regel geldt dat geen (verdere) toepassing van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw zal plaatsvinden indien er geen zicht meer is op de omstandigheid dat de vreemdeling na afloop van zijn procedure kan voldoen aan de vertrekplicht van artikel 5 Vw. Indien een beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag gegrond wordt verklaard zal verweerder bezien of dit aanleiding vormt de vrijheidsontnemende maatregel op te heffen.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.26 De voorzieningenrechter zal het beroep in de hoofdzaak gegrond verklaren en verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen op de asielaanvraag van verzoeker. Hij heeft daarom ingevolge artikel 5, derde lid, Vw geen vertrekplicht in de zin van het eerste lid van dit artikel.
2.27 Omdat aan verzoeker de toegang tot Nederland is geweigerd, is de grond voor het opleggen van de vrijheidsontnemende maatregel niet vervallen. Verweerder zal moeten bezien of de gegrondverklaring in de hoofdzaak aanleiding is vrijheidsontnemende maatregel niet verder toe te passen. Gesteld noch gebleken is dat verweerder niet anders zal kunnen beslissen dan de maatregel op te heffen.
2.28 Niet is gesteld en vooralsnog is niet gebleken dat verzoeker na afloop van zijn procedure in de hoofdzaak niet aan zijn vertrekplicht zal kunnen voldoen.
2.29 De rechtbank ziet daarnaast geen grond voor het oordeel dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2.30 De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
2.31 De rechtbank zal het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding afwijzen, omdat zij de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel niet zal bevelen.
2.32 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte kosten.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van verzoeker met inachtneming van deze uitspraak;
3.4 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.5 veroordeelt verweerder in de kosten in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening ad € 644,- en in verband met het beroep ad € 322,- en draagt de Staat der Nederlanden op deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, te voldoen.
De rechtbank:
3.6 verklaart het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel ongegrond;
3.7 wijst het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.P. van der Lelie, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 5 september 2006, in tegenwoordigheid van mr. C.C. Flaes, griffier.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze het besluit tot afwijzing van de asielaanvraag, het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel en het verzoek om toekenning van schadevergoeding betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.