ECLI:NL:RBSGR:2006:AY8250

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/2539, 06/2541
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Tsjetsjeense minderjarigen en de zorgvuldigheid van de besluitvorming door de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie

In deze zaak hebben eisers, twee Tsjetsjeense minderjarigen, op 18 maart 2002 aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie heeft deze aanvragen aanvankelijk afgewezen bij besluiten van 16 januari 2003, maar deze besluiten zijn later ingetrokken. Op 21 december 2005 heeft de minister de aanvragen opnieuw afgewezen, waarop eisers beroep hebben ingesteld. De rechtbank heeft de zaak op 1 juni 2006 behandeld, waarbij eisers in persoon aanwezig waren, bijgestaan door hun gemachtigde, en de minister vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de bestreden besluiten niet zorgvuldig heeft voorbereid. De eerdere besluiten, die zijn ingetrokken, kwamen inhoudelijk overeen met de nieuwe besluiten, maar de minister heeft niet adequaat ingegaan op de bezwaren die door eisers zijn aangevoerd. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de individuele omstandigheden van eisers, waaronder hun kwetsbare positie als weeskinderen en de discriminatie die zij in de Russische Federatie zouden kunnen ondervinden.

De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en de minister opgedragen om binnen zes weken opnieuw te beslissen op de aanvragen van eisers. Tevens is de minister veroordeeld in de proceskosten van eisers, die zijn vastgesteld op € 644,-. De rechtbank heeft benadrukt dat de minister de nieuwe besluiten moet nemen met inachtneming van de uitspraak en de relevante omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 06 / 2539 (beroep [eiser])
AWB 06 / 2541 (beroep [eiseres])
uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 6 juli 2006
in de zaak van:
[eiseres], geboren op [geboortedatum] 1987, eiseres en
[eiser], geboren op [geboortedatum] 1986, eiser,
beide van Russische nationaliteit,
gezamenlijk te noemen eisers,
gemachtigde: mr. drs. A. Hol, advocaat te Haarlem,
tegen:
de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
verweerder,
gemachtigde: mr. Ch. R. Vink, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eisers hebben op 18 maart 2002 aanvragen ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvragen bij besluiten van 16 januari 2003 afgewezen. Eisers hebben tegen de besluiten op 11 februari 2003 beroep ingesteld.
1.2 Tijdens de openbare behandeling van het geschil door deze rechtbank en nevenzittingsplaats op 3 februari 2005 heeft verweerder de bestreden besluiten ingetrokken. Bij brief van 10 februari 2005 hebben eisers hun beroepen ingetrokken.
1.3 Verweerder heeft de aanvragen bij besluiten van 21 december 2005 opnieuw afgewezen. Eisers hebben tegen de besluiten op 11 januari 2006 beroep ingesteld.
1.4 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.5 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 1 juni 2006. Eisers zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend op de in artikel 29 Vw genoemde gronden.
2.3 Ingevolge artikel 31 Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
2.4 Eisers hebben ter onderbouwing van hun aanvragen het volgende aangevoerd. Eisers zijn afkomstig uit Tsjetsjenië. Hun vader is in 1991 omgekomen bij een auto ongeluk. Eisers zijn in 1994 samen met hun moeder van Grozny naar [plaatsnaam] verhuisd omdat het Russische leger Grozny binnenviel en er een bom is gegooid op hun huis. Het huis was daarvoor al meerdere malen door Russische soldaten doorzocht, waarbij eisers lastig waren gevallen. In [plaatsnaam] hebben eisers gedurende acht jaar bij een vriend van hun vader ([naam vriend]) en zijn gezin gewoond. De moeder van eisers is in de lente van 1999 spoorloos verdwenen. [naam vriend] heeft daarna aangegeven niet meer voor eisers te kunnen zorgen. Omdat in Rusland Kaukasiërs niet welkom zijn en eisers er verder niemand hadden, zijn ze naar Nederland gereisd.
2.5 Verweerder heeft zich in de bestreden besluiten - samengevat en voor zover relevant - op de volgende standpunten gesteld. Eisers komen niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw omdat niet is gebleken van (overige) klemmende redenen van humanitaire aard die tot de conclusie leiden dat in redelijkheid niet van eisers kan worden verwacht terug te keren naar het land van herkomst. Eisers zijn wel afkomstig uit een gebied (Tsjetsjenië) ten aanzien waarvan is bepaald dat dit in beginsel categoriaal beschermingswaardig is. Voor dit gebied wordt echter geen categoriaal beschermingsbeleid gevoerd, omdat eisers zich elders in de Russische Federatie kunnen vestigen. Niet is gebleken dat eisers niet naar het verblijfsalternatief konden gaan. De onderwijsprestaties van eisers kunnen niet afdoen aan voornoemde conclusie, nu dit een omstandigheid betreft van na het vertrek uit het land van herkomst.
2.6 Eisers hebben hier in beroep -samengevat- het volgende tegen ingebracht. Verweerder heeft zich ten onrechte niet uitgelaten over de vraag hoe het intrekken van de eerdere besluiten zich verhoudt tot het nadien nemen van een besluit met een bijna identieke strekking. Eisers dienen in het bezit te worden gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw vanwege bijzondere individuele klemmende redenen van humanitaire aard. Verweerder heeft ten onrechte aan eisers een verblijfsalternatief in de Russische Federatie tegengeworpen. Verweerder heeft de omstandigheden die de moeder van eisers betreffen ten onrechte niet meegewogen in het bestreden besluit. De gemachtigde heeft voorts nog gewezen op een uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 1 februari 2006 (Awb 04/50862 en 04/50863) en een brief van de Russische mensenrechtenorganisatie Memorial van 16 oktober 2005.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.7 Gebleken is dat verweerder eisers aanvragen eerder, bij besluiten van 16 januari 2003, heeft afgewezen, waarna hij deze besluiten heeft ingetrokken. De rechtbank constateert dat de eerdere, ingetrokken besluiten naar inhoud en strekking nagenoeg overeenkomen met de bestreden besluiten en dat de afwijzingen zijn gebaseerd op nagenoeg dezelfde motivering. Door het intrekken van de besluiten heeft verweerder bij eisers echter de verwachting gewekt dat de motivering in het eerdere besluit (gedeeltelijk) ontoereikend dan wel onjuist werd geacht en dat in de nieuwe besluiten een gewijzigde motivering zou worden opgenomen. Door nieuwe besluiten te nemen, zonder alsnog nader in te gaan op de door eisers aangevoerde bezwaren, heeft verweerder de bestreden besluiten niet zorgvuldig voorbereid en zijn de bestreden besluiten op dit punt genomen in strijd met het vereiste van een deugdelijke motivering.
2.8 Ten aanzien van het beroep van eisers op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw overweegt de rechtbank als volgt.
2.9 Ingevolge het in C1/4.4.2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) neergelegde en op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw gebaseerde beleid kan een vreemdeling vanwege klemmende redenen van humanitaire aard voor een verblijfsvergunning in aanmerking komen indien er sprake is van dusdanige individuele humanitaire omstandigheden dat in redelijkheid niet kan worden verlangd dat de vreemdeling terugkeert naar het land van herkomst. Een bijzondere situatie is -blijkens de tekst van de Vc- het geval dat de vreemdeling afkomstig is uit een gebied ten aanzien waarvan is bepaald dat dit in beginsel categoriaal beschermingswaardig is, maar waarvoor dit beleid niet wordt gevoerd omdat er in een ander deel van dat land een verblijfsalternatief is. Indien de vreemdeling, afkomstig uit het beschermingswaardige gebied, aannemelijk maakt dat er individuele klemmende humanitaire redenen zijn waardoor in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij gaat wonen in het gebied dat als verblijfsalternatief geldt, kan verweerder een verblijfsvergunning asiel verlenen op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw. De bewijslast hiervoor ligt bij de vreemdeling. De omstandigheid dat hij geen banden heeft met of nooit verbleven heeft in het gebied dat geldt als verblijfsalternatief, is op zichzelf geen reden voor verblijfsaanvaarding.
2.10 Eisers hebben ter onderbouwing van hun standpunt, dat in redelijkheid niet van hen kan worden verlangd dat zij gaan wonen in het gebied dat als verblijfsalternatief geldt, gewezen op de volgende omstandigheden. Eisers waren zestien en zeventien jaar oud ten tijde van hun vlucht. Hun vader was omgekomen bij een ongeluk en hun moeder was spoorloos verdwenen, zodat zij dienden te worden aangemerkt als weeskinderen. Zij vreesden dat zij in de Russische Federatie vanwege hun afkomst en uiterlijk zouden worden gediscrimineerd. Zij bevonden zich daarom in een zeer kwetsbare positie en konden niet geacht worden zelfstandig beslissingen te nemen over vestigingsalternatieven. Eisers hebben in dit verband onder meer verwezen naar rapporten van Vluchtelingenwerk, UNHCR, Human Rights Watch en Amnesty International.
2.11 De rechtbank stelt vast dat verweerder voornoemde omstandigheden niet ongeloofwaardig heeft geacht. De door eisers genoemde omstandigheden vinden voorts hun bevestiging in C8/6.6 Vc, betreffende het Landgebonden beleid ten aanzien van de Russische Federatie. In dit beleid wordt geconcludeerd dat van adequate opvang van (etnisch) Tsjetsjeense minderjarigen in de Russische Federatie geen sprake is: zij kunnen in de weeshuizen in de Russische Federatie problemen ondervinden wegens discriminatie en zij kunnen ook niet terugkeren naar de Tsjetsjeense deelrepubliek, aangezien Tsjetsjenië categoriaal beschermingswaardig wordt geacht. Niet gebleken is dat verweerder voornoemde, door eisers aangevoerde omstandigheden, mede in het licht van voornoemd beleid, voldoende bij de beoordeling van de bestreden besluiten heeft betrokken. Hierbij dient in aanmerking te worden genomen dat verweerder de vraag of sprake is van klemmende individuele humanitaire omstandigheden als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw dient te toetsen aan de situatie op het moment van vertrek uit het land van herkomst. Verweerder heeft aldus de bestreden besluiten onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd waarom de door eisers aangevoerde omstandigheden geen klemmende individuele humanitaire omstandigheden opleveren.
2.12 Uit het voorgaande volgt dat de bestreden besluiten zijn genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel en in aanmerking komen voor vernietiging op grond van de artikelen 3:2 en 3:46 Awb. Gelet hierop zal de rechtbank hetgeen partijen overigens hebben aangevoerd, buiten beschouwing laten.
2.13 De rechtbank zal de beroepen gegrond verklaren.
2.14 De rechtbank zal de bestreden besluiten vernietigen en verweerder opdragen nieuwe besluiten te nemen.
2.15 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de door eisers gemaakte kosten en de rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn € 644,- ( 1 punt voor de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
2.16 Omdat aan eisers een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, moet dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb worden betaald aan de griffier.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart de beroepen gegrond;
3.2 vernietigt de bestreden besluiten van 21 december 2005;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak opnieuw te beslissen op de aanvragen van 18 maart 2002 met inachtneming van deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- en wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.W.S. Kiliç, voorzitter en mrs. R.H.M. Bruin en E.J. van Keken, leden van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2006, in tegenwoordigheid van mr. P.C. Ypma als griffier.
afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.