ECLI:NL:RBSGR:2006:AY8126

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/2035 WWB
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen bijstandsbesluit en ongegrond beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 21 juli 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser [A.], wonende te [B.], en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiser had bij besluit van 8 december 2005 bijstand aangevraagd op basis van de Wet werk en bijstand, maar deze bijstand werd met 60% verlaagd gedurende vier maanden. Eiser heeft bezwaar aangetekend tegen deze verlaging, maar het bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard bij besluit van 15 februari 2006. Eiser heeft vervolgens op 13 maart 2006 beroep ingesteld tegen dit besluit.

De rechtbank heeft het beroep kennelijk ongegrond verklaard. Dit gebeurde op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat de rechtbank de mogelijkheid biedt om het onderzoek te sluiten indien het beroep kennelijk ongegrond is. De rechtbank overwoog dat eiser in beroep geen nieuwe gronden heeft aangevoerd die betrekking hebben op de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar. Eiser heeft enkel verwezen naar de gronden die in het bezwaar zijn aangevoerd, welke betrekking hebben op de inhoud van het primaire besluit van 8 december 2005. Hierdoor heeft de rechtbank geconcludeerd dat de aangevoerde gronden in beroep geen aanleiding geven om het bestreden besluit voor onjuist te houden.

De rechtbank heeft besloten dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling en heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank, waarbij de indiener van het verzetschrift kan verzoeken om gehoord te worden.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
tweede afdeling, enkelvoudige kamer
Reg.nr. AWB 06/2035 WWB
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:54
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[A.], wonende te [B.], eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 8 december 2005 heeft verweerder aan eiser bijstand toegekend ingevolge de Wet werk en bijstand onder gelijktijdige verlaging daarvan met 60% gedurende vier maanden.
Het hiertegen ingediende bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard bij besluit van 15 februari 2006 (hierna: het bestreden besluit). Bij brief van 13 maart 2006 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Motivering
Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de rechtbank te verschijnen, het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het beroep kennelijk ongegrond is.
De rechtbank ziet aanleiding hieraan toepassing te geven en overweegt daartoe als volgt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser de gronden van bezwaar niet binnen de gestelde termijn heeft ingediend.
Eiser heeft in beroep geen gronden aangevoerd die zien op de niet-ontvankelijkverklaring. Eiser verwijst enkel naar de gronden in bezwaar, welke betrekking hebben op de inhoud van het primaire besluit van 8 december 2005. De aangevoerde gronden in beroep geven derhalve geen aanleiding het bestreden besluit voor onjuist te houden.
Het beroep is derhalve kennelijk ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij aan de rechtbank verzoeken omtrent het verzet te worden gehoord.
Aldus gegeven door mr. C.F. de Lemos Benvindo en in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2006, in tegenwoordigheid van de griffier mr. F. Mulder.