ECLI:NL:RBSGR:2006:AY8024

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/36630
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 18 augustus 2006 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de rechtmatigheid van de bewaring van eiser, die een asielaanvraag had ingediend. Eiser stelde dat de rechtbank bij eerdere uitspraak op 25 juli 2006 de beslissing van verweerder tot afwijzing van zijn aanvraag op 19 april 2006 had vernietigd. Hierdoor zou de bewaring, die liep van 19 april tot 1 augustus 2006, onrechtmatig zijn. Verweerder betwistte deze stelling en stelde dat de vernietiging van de afwijzing niet betekende dat er geen vermoeden van niet-rechmatig verblijf kon worden aangenomen. De rechtbank oordeelde dat er geen grond was voor het toekennen van schadevergoeding, omdat de bewaring niet in strijd was met de Vreemdelingenwet 2000 en de belangenafweging niet ongerechtvaardigd was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, en mr. N.M. Zandbergen, griffier, en werd openbaar uitgesproken op 18 augustus 2006.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Zitting houdende te Dordrecht
procedurenummer: AWB 06/36630
uitspraak van de enkelvoudige kamer
inzake
[eiser], eiser,
gemachtigde: mr. H.K. Westerhof, advocaat te Dordrecht,
tegen
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie te ’s-Gravenhage, verweerder,
gemachtigde: drs. J. Kuper, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Op 30 juli 2006 heeft eiser op grond van artikel 96 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) een beroepschrift ingediend tegen het voortduren van de bewaring van eiser nadat deze rechtbank, zitting houdende te Dordrecht, het beroep tegen het voortduren van de bewaring bij uitspraak van 11 mei 2006 ongegrond heeft verklaard.
1.2. De zaak is op 11 augustus 2006 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer.
Eiser is ter zitting verschenen bij gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. Tussen partijen is niet in geschil dat de bewaring van eiser op 1 augustus 2006 is opgeheven. Derhalve resteert de vraag of aan eiser de gevorderde schadevergoeding toekomt.
2.2. De rechtbank acht het beroep ongegrond en komt daartoe op grond van de navolgende overwegingen.
Eiser voert aan dat de rechtbank bij uitspraak van 25 juli 2006 met gegrondverklaring van zijn beroep de beslissing van verweerder d.d. 19 april 2006 tot afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel heeft vernietigd. Hieruit vloeit voort, aldus eiser, dat de bewaring met terugwerkende kracht vanaf 19 april jl tot en met 1 augustus j.l., de datum waarop eiser in vrijheid is gesteld, onrechtmatig moet worden geacht. Verweerder betwist dat. Genoemde vernietiging betekent aldus verweerder niet anders dan dat opnieuw op eisers aanvraag moet worden beslist, hetgeen door middel van een hernieuwde afwijzing op 3 augustus j.l. inmiddels is geschied, en brengt zonder nadere omstandigheden die door eiser niet zijn gesteld en voorts niet zijn gebleken, niet met zich mee dat reeds vanaf de datum van eerste afwijzing geen vermoeden van niet rechtmatig verblijf kon worden aangenomen. De rechtbank sluit zich bij verweerder aan. Mitsdien wordt de grief verworpen.
2.3. Niet is gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van eiser in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten.
Er bestaat derhalve geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
2.4. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.5. Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gegeven door mr. A.P. Hameete, rechter, en door deze en mr. N.M. Zandbergen, griffier, ondertekend.
De griffier,
De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 18 augustus 2006
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.