ECLI:NL:RBSGR:2006:AY8020
Rechtbank 's-Gravenhage
- Schadevergoedingsuitspraak
- Rechtspraak.nl
Bewaring van vreemdeling zonder identiteitsnummer en zicht op uitzetting
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 18 augustus 2006 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de bewaring van een vreemdeling. Eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. T.R. Hüpscher, had beroep ingesteld tegen het voortduren van zijn bewaring, die inmiddels langer dan zes maanden had geduurd. De vreemdeling stelde dat er onvoldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestond, aangezien er geen identiteitsnummer bekend was. De verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, vertegenwoordigd door drs. J. Kuper, voerde aan dat Chinese illegale vreemdelingen in 20% van de gevallen worden teruggezonden, en dat er voorbeelden waren van vreemdelingen die na lange tijd alsnog een laissez-passer kregen.
De rechtbank overwoog dat, hoewel de termijn van zes maanden was overschreden, de belangenafweging in dit geval in het voordeel van de verweerder diende uit te vallen. De rechtbank nam hierbij in overweging dat eiser criminele antecedenten had, wat de noodzaak voor zijn bewaring versterkte. De rechtbank concludeerde dat er nog steeds zicht op uitzetting bestond en dat de bewaring derhalve gerechtvaardigd was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.
De uitspraak benadrukt de belangenafweging die gemaakt moet worden bij de voortzetting van vreemdelingenbewaring, vooral in gevallen waar criminele antecedenten een rol spelen. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de staat bij de bewaring in dit geval zwaarder wogen dan de belangen van de vreemdeling om in vrijheid te worden gesteld.