ECLI:NL:RBSGR:2006:AY7911

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/639 BESLU
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen niet tijdig beslissen op aanvraag huurwoonwagen

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 12 juli 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die verzocht om een nieuwe huurwoonwagen, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag van 1 december 2003. De rechtbank oordeelde dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank stelde vast dat de Woonwagenwet en de specifieke bescherming van woonwagenbewoners waren vervallen, en dat de verdelingsregels voor woonwagens nu onder de Huisvestingswet vallen. Hierdoor kon niet langer worden gesteld dat de weigering van verweerder om een woonwagen ter beschikking te stellen een publiekrechtelijke rechtshandeling was.

De rechtbank benadrukte dat een beslissing op bezwaar een publiekrechtelijke rechtshandeling is, maar dat in dit geval de overheidsbemoeienis met woonwagens niet meer verschilt van die met reguliere woningen. De rechtbank vond het standpunt van verweerder juist, dat er geen sprake meer was van een overheidstaak in de zin van de Awb. De rechtbank concludeerde dat de weigering om een huurwoonwagen ter beschikking te stellen geen publiekrechtelijke rechtshandeling was, en dat het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk was verklaard. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is van belang voor de rechtspositie van woonwagenbewoners en de wijze waarop gemeenten met aanvragen voor huurwoonwagens omgaan, vooral in het licht van de intrekking van de Woonwagenwet. De rechtbank verwijst naar eerdere jurisprudentie en de zorgplicht van gemeenten voor de woonwagenbevolking, maar concludeert dat de huidige wetgeving en beleidswijzigingen de situatie hebben veranderd.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
tweede afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 05/639 BESLU
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij brief van 1 december 2003 heeft eiseres verweerder verzocht om haar een nieuwe huurwoonwagen ter beschikking te stellen.
Bij brief van 26 oktober 2004 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van 1 december 2003.
Bij besluit van 23 december 2004 heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres tijdig beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de gedingstukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
De zaak is op 28 juni 2006 ter zitting behandeld. Eiseres noch haar gemachtigde is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. Veldman en mr. S. Buvelot.
Motivering
Verweerder heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat een besluit inzake het al dan niet beschikbaar stellen van een huurwoonwagen een privaatrechtelijke rechtshandeling is waartegen geen bezwaar en beroep openstaan. Volgens verweerder dient eiseres zich tot de civiele rechter te wenden.
Eiseres bestrijdt dit oordeel, en stelt (samengevat) dat de beslissing van verweerder omtrent het ter beschikking stellen van een woonwagen het karakter heeft van een publiekrechtelijke rechtshandeling in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, nu sprake is van de uitvoering van een overheidstaak in de vorm van steunverlening aan woonwagenbewoners.
De rechtbank stelt voorop dat een beslissing op bezwaar als zodanig een publiekrechtelijke rechtshandeling is waartegen beroep op de bestuursrechter openstaat, ongeacht of het bezwaarschrift ontvankelijk was. Beoordeeld dient te worden of verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Op grond van vaste jurisprudentie van de toenmalige Afdeling rechtspraak van de Raad van State diende de weigering van burgemeester en wethouders een huurwoonwagen ter beschikking te stellen te worden aangemerkt als een beschikking in de zin van de Wet administratieve rechtspraak overheidsbeschikkingen. De Afdeling bestuursrechtspraak is nadien in diverse uitspraken tot het oordeel gekomen dat de terbeschikkingstelling van een huurwoonwagen de verwerkelijking van een overheidstaak betreft, en niet een economische transactie, zodat sprake is van een publiekrechtelijke rechtshandeling in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Hieraan kon niet afdoen dat de Wet geldelijke steun woonwagens en de Regeling geldelijke steun huurwoonwagens inmiddels waren ingetrokken. Naar het oordeel van de Afdeling was ook na deze intrekking nog sprake van de uitoefening van een overheidstaak in de vorm van steunverlening aan woonwagenbewoners. Deze jurisprudentie strookt met de in de considerans van de Woonwagenwet opgenomen plicht voor de overheid om het maatschappelijk welzijn van de woonwagenbevolking te bevorderen.
Nadien is in enkele uitspraken van rechtbanken (Rechtbank Alkmaar, 5 juni 2001, nummer 01/146 HUISV, en Voorzieningenrechter rechtbank Utrecht 12 november 2002, nummer SBR 02/1840 en SBR 02/2051 VV) overwogen dat de intrekking van de Woonwagenwet per 1 maart 1999 geen verandering heeft gebracht in de bovenomschreven zorgplicht van gemeenten. Daarbij is ook verwezen naar de brief van 14 februari 2001 van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (TK 2000-2001, 27 400 XI en 24 508, nr. 54) Hierin wordt gesteld dat het de bedoeling is dat standplaatsen en woonwagens worden overgedragen aan bewoners en toegelaten instellingen (woningbouwcorporaties). Een gemeentelijk beleid van verkoop van standplaatsen en huurwoonwagens aan de bewoner heeft derhalve de volledige instemming van de Staatssecretaris maar aan dit beleid wordt dan wel de voorwaarde gesteld dat in de gemeenten een kernvoorraad aan huurstandplaatsen en huurwoonwagens gehandhaafd dient te blijven.
De rechtbank begrijpt het standpunt van verweerder aldus, dat de overheidsbemoeienis met woonwagens inmiddels in geen enkel opzicht meer verschilt van de bemoeienis met woningen, en dat niet langer sprake is van uitvoering van een overheidstaak. De rechtbank acht dit standpunt van verweerder juist.
Nu de Woonwagenwet en de daaruit voortvloeiende specifieke bescherming van woonwagenbewoners zijn komen te vervallen, en de verdelingsregels voor woonwagens inmiddels zijn opgenomen in het normale woonruimteverdelingregime, zoals opgenomen in de Huisvestingswet, kan niet langer worden staande gehouden dat de weigering door verweerder om een woonwagen ter beschikking te stellen een publiekrechtelijke rechtshandeling is. Voor het uitblijven van een beslissing op een verzoek om een huurwagen ter beschikking te stellen geldt hetzelfde. Het weigeren van een huisvestingsvergunning voor het gebruik van een woonwagen is daarentegen wel een besluit in de zin van de Awb, doch zo'n besluit is thans niet aan de orde.
De omstandigheid dat de gemeente Den Haag nog steeds beschikt over een dertigtal huurwoonwagens, zoals van de kant van eiseres is gesteld, kan niet tot een ander oordeel leiden. Voor zover de gemeente die woonwagens desgevraagd aan belanghebbenden ter beschikking stelt met koopoptie, is sprake van een privaatrechtelijke toestemming, en niet van een besluit in de zin van de Awb. De rechtbank vindt voor dit oordeel steun in het arrest van de Hoge Raad van 7 mei 2004, gepubliceerd in AB 2004, 247. Uit dit arrest blijkt dat een gemeente haar eigendomsrecht kan hanteren om op te treden tegen degen die zonder recht of titel van een standplaats gebruik maakt. Daarnaast kan bestuursdwang worden toegepast indien zonder publiekrechtelijke vergunning een woonwagen wordt bewoond.
Derhalve moet de conclusie luiden dat verweerder het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
Verklaart het beroep ongegrond.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gegeven door mr. C.J. Waterbolk en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2006, in tegenwoordigheid van de griffier mr. B.M. van der Meide.
Voor eensluidend afschrift,
de griffier van de Rechtbank 's-Gravenhage,