ECLI:NL:RBSGR:2006:AY7814

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/40951, e.v.
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van vreemdelingen en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 6 september 2006 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de onrechtmatige bewaring van drie vreemdelingen van Russische nationaliteit. De eisers, die in Duitsland en Tsjechië asiel hadden aangevraagd, waren op 22 augustus 2006 door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie in bewaring gesteld met het oog op hun uitzetting. De rechtbank heeft vastgesteld dat het vermoeden van onttrekking aan toezicht niet gerechtvaardigd was, enkel gebaseerd op het feit dat eisers in andere landen asiel hadden aangevraagd. Er was geen bewijs dat de detentie in Duitsland met vreemdelingenrechtelijke motieven was opgelegd.

De rechtbank oordeelde dat de bewaring van de eisers vanaf het begin onrechtmatig was en verklaarde de beroepen gegrond. De rechtbank heeft de opheffing van de maatregelen van bewaring bevolen en schadevergoeding toegekend aan de eisers voor de dagen die zij ten onrechte in bewaring hebben doorgebracht. In totaal werd een schadevergoeding van € 3.300,- toegekend, verdeeld over de drie eisers. Daarnaast werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eisers, die op € 1.288,- werden begroot.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van belangen bij de toepassing van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de argumenten van de verweerder verworpen en benadrukt dat het enkele feit dat asiel is aangevraagd in andere landen niet voldoende is om te concluderen dat vreemdelingen zich aan toezicht zullen onttrekken. De uitspraak biedt belangrijke inzichten in de rechtsbescherming van vreemdelingen in Nederland en de voorwaarden waaronder bewaring kan worden opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen, vreemdelingenkamer
Zaaknummer: Awb 06/40951, Awb 06/40953 en Awb 06/40848
Uitspraak op het beroep tegen de maatregelen van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdelingen genaamd, althans zich noemende:
[vreemdeling],
geboren op [geboortedatum],
V-nummer: [V-nummer],
[vreemdeling],
geboren op [geboortedatum],
V-nummer: [V-nummer],
[vreemdeling],
geboren op [geboortedatum],
V-nummer: [V-nummer],
eisers,
allen van Russische nationaliteit,
gemachtigde: mr. D. De Vries, advocaat te Dokkum.
1. Ontstaan en loop van het geschil
1.1. De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, hierna verweerder, heeft op 22 augustus 2006 aan eisers, die in afwachting zijn van een beslissing zoals bedoeld in artikel 8, aanhef en onder f, g of h, Vw 2000, met het oog op de uitzetting de maatregel van bewaring opgelegd nu de openbare orde zulks vordert (artikel 59, eerste lid en onder b, Vw 2000).
1.2. Eisers hebben hiertegen bij beroepschriften van 23 augustus 2006 beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eisers doorgestuurd en hen in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken.
1.4. De beroepen zijn gevoegd behandeld ter openbare terechtzitting van de rechtbank van 4 september 2006. Eisers zijn aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Voor verweerder is als gemachtigde verschenen A.J. Lange.
2. Rechtsoverwegingen
2.1. In deze procedure dient te worden beoordeeld of de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in overeenstemming is met de wet en of deze in redelijkheid bij afweging van alle daarbij betrokken belangen gerechtvaardigd is.
2.2. Eisers hebben de rechtbank verzocht de opheffing van de maatregelen te bevelen en schadevergoeding toe te kennen.
2.3. Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van de beroepen en tot afwijzing van de verzoeken om schadevergoeding.
2.4. Na te zijn gehoord, in het bijzijn van hun advocaat, is aan eisers op 22 augustus 2006 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000.
2.5. Uit het opgemaakte proces-verbaal van het gehoor van 22 augustus 2006 blijkt dat eisers in Tsjechië en vervolgens in Duitsland asiel hebben aangevraagd. In Duitsland hebben eisers in detentie gezeten.
2.6. In de maatregel heeft verweerder het vermoeden van onttrekking aan de uitzetting gebaseerd op de omstandigheid dat eisers niet beschikken over identiteitspapieren als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000, niet voldoende middelen van bestaan hebben en misbruik maken van de asielprocedure.
2.7. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat eisers zich onderscheiden van andere vreemdelingen die asiel aanvragen, omdat eisers misbruik hebben gemaakt van de asielprocedure en verweerder het vermoeden heeft dat eisers zich aan het toezicht zullen onttrekken. Vorengaande heeft verweerder gebaseerd op het feit dat na controle in het systeem Eurodac is gebleken dat eisers in Duitsland en Tsjechië asiel hebben aangevraagd en dat eisers eerder in Duitsland in detentie hebben gezeten.
2.8. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder niet. Het vermoeden dat eisers zich zullen onttrekken aan toezicht wordt niet gerechtvaardigd door het enkele feit dat eisers in nog twee landen asiel hebben aangevraagd. Anders dan verweerder ter zitting heeft gesteld is niet gebleken dat de ondervonden detentie van eisers heeft plaatsgevonden met vreemdelingrechtelijke motieven. Ook overigens kan naar het oordeel van de rechtbank in de verklaringen van eisers geen grond worden gevonden voor verweerders vermoeden dat eisers zich aan toezicht zullen onttrekken.
2.9. Gelet op het vorenoverwogene oordeelt de rechtbank dat de bewaring van begin af aan onrechtmatig is geweest. De beroepen zijn dan ook gegrond, waaruit voorvloeit dat de opheffing van de bewaring dient te worden bevolen.
2.10. De rechtbank ziet aanleiding voor het toekennen van schadevergoeding voor de dagen die eisers ten onrechte in bewaring hebben doorgebracht. Eisers komt elk een bedrag toe van 2 x € 95,- = € 190,- voor de ten onrechte in bewaring doorgebrachte dagen in een politiecel en 13 x € 70,- = € 910,- voor de ten onrechte doorgebrachte dagen in een Huis van Bewaring. In totaal wordt aan eisers per persoon een bedrag van € 1.100,- toegekend, in totaal € 3.300,-.
2.11. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eisers. Deze worden op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 1.288,- (1 punt voor elk beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarbij de waarde per punt € 322,- bedraagt; wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregelen van bewaring met ingang van heden;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan eisers ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding toe van € 3.300- ;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers ad € 1.288,-, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank dient te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. H.C.P. Venema en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van A. Mooiweer als griffier op 6 september 2006.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen een week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage) onder vermelding van ‘Hoger beroep vreemdelingenzaken’. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: