ECLI:NL:RBSGR:2006:AY7772

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
250534
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en ouderlijk gezag in internationale context met betrekking tot verblijfplaats minderjarige

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 12 juni 2006, betreft het een verzoek tot echtscheiding en nevenvoorzieningen met betrekking tot het ouderlijk gezag en de verblijfplaats van een minderjarig kind. De vrouw heeft verzocht om echtscheiding en heeft daarnaast gevraagd om het ouderlijk gezag over hun minderjarige kind, geboren in 2002, en om de verblijfplaats van het kind bij haar te vestigen. De man, die in Iran verblijft, heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de echtscheiding, maar heeft betwist dat de Nederlandse rechter bevoegd is om te oordelen over het gezag en de verblijfplaats van het kind, stellende dat het kind zijn gewone verblijfplaats in Iran heeft.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de laatste gewone verblijfplaats van de echtgenoten in Nederland was en dat de vrouw daar nog verblijft. Dit geeft de Nederlandse rechter in beginsel rechtsmacht over het verzoek tot echtscheiding. De man heeft echter ook een verzoek tot echtscheiding in Iran ingediend, wat complicaties met zich meebrengt. De rechtbank heeft partijen verzocht om informatie te verstrekken over de datum van de Iraanse procedure en de erkenning van de Iraanse beslissing in Nederland.

Met betrekking tot het huurrecht van de echtelijke woning heeft de rechtbank geoordeeld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, aangezien de woning in Nederland is gelegen. De rechtbank heeft de behandeling van de verzoeken aangehouden tot 1 september 2006, zodat partijen zich kunnen uitlaten over de procedure in Iran en de erkenning van de Iraanse beslissingen. De rechtbank heeft ook de mogelijkheid van kinderalimentatie besproken, maar deze behandeling is aangehouden totdat de verblijfplaats van het kind is vastgesteld.

De uitspraak benadrukt de complexiteit van internationale echtscheidingen en de noodzaak voor duidelijke communicatie tussen de betrokken partijen over juridische procedures in verschillende landen.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Enkelvoudige Kamer
Scheiding
7x
rekestnummer: FA RK 05-5353
zaaknummer: 250534
datum beschikking: 12 juni 2006
BESCHIKKING op het op 20 september 2005 ingekomen verzoek van:
[naam],
de vrouw,
wonende te [woonplaats],
procureur: mr. D. Soekarman-Weeteling.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[naam],
de man,
wonende te [woonplaats],
doch thans verblijvende in Iran,
procureur: mr. J.J.P.M. Benders.
PROCEDURE
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift tevens verzoekschrift;
- het verweer tegen het zelfstandig verzoek;
- de brief d.d. 12 april 2006 van de zijde van de vrouw.
Op 24 april 2006 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw met haar procureur, de procureur van de man en [naam], gemachtigde van de man. [naam] heeft ter terechtzitting een vertaling van de door de man gegeven volmacht overgelegd.
VERZOEK EN VERWEER
Het verzoek van de vrouw - zoals dat thans luidt - strekt tot echtscheiding, subsidiair scheiding van tafel en bed, met nevenvoorzieningen tot:
- bepaling dat voortaan alleen aan de vrouw het ouderlijk gezag zal toekomen over hun minderjarige kind [achternaam], [voornaam], geboren op [geboortedatum 2002] te [geboorteplaats],
- bepaling dat het minderjarige kind zijn gewone verblijfplaats zal hebben bij de vrouw,
- toedeling aan de vrouw van het huurrecht van de echtelijke woning te ([postcode]) [woonplaats], [adres].
Met betrekking tot de verzochte echtscheiding en toedeling van het huurrecht van de echtelijke woning heeft de man zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Met betrekking tot de verzoeken van de vrouw inzake het gezag over en de verblijfplaats van de minderjarige, heeft de man primair gesteld dat de Nederlandse rechter onbevoegd is om daarover te beslissen. Subsidiair heeft de man verzocht om deze verzoeken van de vrouw af te wijzen.
Tevens heeft de man zelfstandig verzocht:
- bepaling dat voortaan alleen aan de man het ouderlijk gezag zal toekomen over hun minderjarig kind,
- bepaling dat het minderjarige kind zijn gewone verblijfplaats zal hebben bij de man,
- vaststelling van een bijdrage ad € 175,-- per maand in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarig kind,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van de man.
BEOORDELING
Aan de wettelijke formaliteiten is voldaan.
Blijkens authentiek bewijsstuk zijn de echtgenoten op [huwelijksdatum 1999] te [naam], Iran, met elkaar gehuwd. Zij hebben één thans nog minderjarig kind.
Echtscheiding
Blijkens overgelegde bewijsstukken van de gemeente [woonplaats] heeft de vrouw de Iraanse nationaliteit en heeft de man zowel de Nederlandse als de Iraanse nationaliteit.
Nu de laatste gewone verblijfplaats van de echtgenoten in Nederland was, en de vrouw daar nog verblijft, komt de Nederlandse rechter met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding in beginsel rechtsmacht toe.
Ter terechtzitting is gebleken dat de vrouw in Iran eveneens een verzoek tot echtscheiding heeft ingediend, met nevenvoorzieningen, waaronder de voogdij over de minderjarige. Nu de vrouw ter terechtzitting heeft verklaard dat zij de Iraanse procedure tijdens haar verblijf in Iran in juli 2005 heeft voorbereid en vervolgens haar moeder heeft gemachtigd om al het nodige te doen, is niet uitgesloten dat de zaak bij de Iraanse rechter aanhangig is gemaakt voordat de onderhavige procedure bij deze rechtbank is geëntameerd.
Gelet op hetgeen in artikel 12 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is bepaald ten aanzien van de (on)bevoegdheid van de Nederlandse rechter indien een zaak voor een rechter van een vreemde staat aanhangig is gemaakt, verzoekt de rechtbank partijen zich onderbouwd met stukken uit te laten over de datum waarop de procedure in Iran is aangevangen en over de vraag of de door de Iraanse rechtbank te geven beslissing inzake de echtscheiding voor erkenning in Nederland vatbaar zal zijn.
Huurrecht
Nu de echtelijke woning in Nederland is gelegen, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe met betrekking tot het verzoek tot toekenning van het huurrecht van de echtelijke woning aan de vrouw en wordt dit verzoek volgens Nederlands internationaal privaatrecht door Nederlands recht beheerst.
De verzochte nevenvoorziening zal - indien de echtscheiding wordt uitgesproken - als niet weersproken en op de wet gegrond worden toegewezen.
Gezag over en verblijfplaats van de minderjarige
De man heeft aangevoerd dat het minderjarige kind van partijen thans zijn gewone verblijfplaats in Iran heeft, zodat de Nederlandse rechter niet bevoegd is om een uitspraak te doen betreffende het gezag en de verblijfplaats van het kind.
De vrouw heeft betwist dat het kind thans zijn gewone verblijfplaats in Iran heeft. Zij heeft gesteld dat zij nimmer met het verblijf van de minderjarige in Iran heeft ingestemd.
Zij heeft in dit verband gesteld dat zij in juni 2005 met de minderjarige voor een vakantie naar Iran is gegaan, dat de man later ook naar Iran is gekomen en dat de man 's nachts het huis van haar ouders is binnengekomen en de minderjarige zonder haar toestemming heeft meegenomen. Zij heeft een aanklacht ingediend bij de autoriteiten in Iran.
De man heeft betwist dat hij de minderjarige zonder toestemming van de vrouw heeft meegenomen. Hij stelt dat de vrouw in juli 2005 uit Iran is vertrokken met achterlating van de minderjarige.
De rechtbank overweegt het volgende.
De minderjarige heeft sedert zijn geboorte zijn gewone verblijfplaats in Nederland gehad. Niet gebleken is dat de vrouw ermee heeft ingestemd om de gewone verblijfplaats van de minderjarige te doen wijzigen van Nederland naar Iran.
De vrouw heeft bij verzoekschrift voorlopige voorzieningen, ingekomen op 28 juli 2005, verzocht om de minderjarige, die sedert 8 juli 2005 bij de man in Iran verblijft, aan haar toe te vertrouwen. Dit verzoek is bij beschikking van 15 september 2005 toegewezen. Daarbij is de rechtbank ervan uitgegaan dat de minderjarige door bijschrijving in het Iraanse paspoort van de man Nederland zou kunnen binnenkomen.
De man heeft in zijn verweerschrift van 13 december 2005 gesteld dat hij niet met de minderjarige naar Nederland kon reizen, aangezien zulks slechts mogelijk is indien de minderjarige in zijn Nederlandse paspoort wordt bijgeschreven. De man heeft voorts gesteld dat hij in verband daarmee de vrouw heeft verzocht om mee te werken aan bijschrijving van de minderjarige op zijn Nederlandse paspoort. De man heeft niet weersproken dat de vrouw de benodigde toestemmingsverklaring op
4 oktober 2005 aan de procureur van de man heeft gezonden. De man stelt dat de toestemmings-verklaring en de overige voor bijschrijving in het paspoort benodigde documenten, welke per gewone post naar Iran zijn gezonden, daar niet zijn aangekomen, zodat hij nog steeds niet in staat is om met de minderjarige naar Nederland te reizen.
Gelet op een en ander dient ervan te worden uitgegaan dat de man aan de beschikking voorlopige voorzieningen heeft willen voldoen, althans dat hij tegenover de vrouw steeds zijn medewerking heeft toegezegd om de minderjarige terug naar Nederland te brengen.
Onder deze omstandigheden dient ervan te worden uitgegaan dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige zich nog steeds in Nederland bevindt.
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek tot voorziening in het gezag over de minderjarige en het verzoek tot vaststelling van zijn verblijfplaats.
Uit de mededelingen van zowel de vrouw als de gemachtigde van de man ter terechtzitting volgt dat de voogdij over de minderjarige door de rechtbank te Iran is behandeld op 24 april 2006.
Zoals hiervoor reeds ten aanzien van het verzoek tot echtscheiding is overwogen, zullen partijen zich dienen uit te laten over de datum waarop de procedure in Iran is aangevangen en over de vraag of de door de Iraanse rechtbank te geven beslissingen voor erkenning in Nederland vatbaar zullen zijn, nu niet is uitgesloten dat de vrouw haar verzoeken tot echtscheiding en voogdij over de minderjarige bij de Iraanse rechter aanhangig heeft gemaakt voordat de onderhavige procedure bij deze rechtbank is geëntameerd.
Kinderalimentatie
De man heeft - ervan uitgaande dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige bij hem zal worden vastgesteld - verzocht om de bepalen dat de vrouw kinderalimentatie ad € 175,-- per maand zal betalen. Nu nog niet bekend is waar de verblijfplaats van het kind zal zijn, zal de behandeling van dit verzoek worden aangehouden.
Ter terechtzitting heeft de man overigens erkend dat de vrouw op dit moment geen draagkracht heeft voor het betalen van kinderalimentatie.
BESLISSING
De rechtbank:
houdt de behandeling van de verzoeken aan tot 1 september 2006 pro forma teneinde partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten als hierna vermeld;
bepaalt dat partijen uiterlijk vier weken voor de genoemde proformadatum zich onderbouwd met stukken zullen uitlaten over de datum waarop de procedure in Iran is aangevangen en over de vraag of de door de Iraanse rechtbank te geven beslissingen voor erkenning in Nederland vatbaar zullen zijn;
bepaalt dat partijen uiterlijk twee weken voor de genoemde proformadatum voor zover daarop wordt prijs gesteld, zullen reageren op de uitlating van de wederpartij;
bepaalt dat indien partijen aan het hierbij bepaalde geheel of gedeeltelijk niet voldoen, de zaak met toepassing van artikel 22 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) zal worden afgedaan;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.D. Bellaart, tevens kinderrechter, bijgestaan door
mr. J.M.M. Bancken als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 juni 2006.