ECLI:NL:RBSGR:2006:AY7743

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/37813
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van vreemdeling zonder redelijk vermoeden van illegaal verblijf en toekenning van schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 22 augustus 2006 uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende de onrechtmatige bewaring van een vreemdeling. De eiser, die stelt de Nederlandse nationaliteit te bezitten, werd op 5 augustus 2006 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank oordeelt dat er voorafgaand aan de bewaring geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestond. De eiser had verifieerbare informatie over zijn nationaliteit verstrekt, maar door de sluiting van gemeentekantoren in het weekend kon dit niet onmiddellijk worden gecontroleerd. De rechtbank concludeert dat de omstandigheid dat de Gemeentelijke Basis Administratie in het weekend niet te raadplegen is, niet voor rekening van de eiser dient te komen. De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring van meet af aan onrechtmatig was en kent schadevergoeding toe aan de eiser. De rechtbank bepaalt dat de schadevergoeding € 190,- bedraagt voor de onrechtmatige bewaring gedurende twee dagen. Daarnaast wordt de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 644,-. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de Vreemdelingenwet en de rechten van vreemdelingen in Nederland, met name in situaties waarin de rechtmatigheid van bewaring ter discussie staat.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE, zittinghoudende te ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 06/37813
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 augustus 2006
inzake
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1986,
nationaliteit Nederlandse,
eiser,
gemachtigde mr. J.R. Juriaans,
tegen
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde G.I. Ramsaroep.
Procesverloop
Op 5 augustus 2006 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in bewaring gesteld.
Op 5 augustus 2006 is namens eiser tegen zijn inbewaringstelling beroep ingesteld. Voorts is om schadevergoeding verzocht.
Verweerder is op 7 augustus 2006 overgegaan tot opheffing van de bewaring.
Naar aanleiding van deze opheffing heeft de gemachtigde van eiser de rechtbank laten weten het beroep te willen voortzetten met het oog op schadevergoeding.
Het beroep is behandeld op de zitting van 15 augustus 2006, waar eiser is verschenen bij gemachtigde. Verweerder is eveneens verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. Op grond van het bepaalde in artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank, indien zij de opheffing van een maatregel tot vrijheidsontneming beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan de vreemdeling een vergoeding ten laste van de Staat toekennen. Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 90 en 93 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
2. In het onderhavige geval is verweerder overgegaan tot opheffing van de bewaring voordat de rechtbank het tegen die maatregel ingestelde beroep heeft kunnen behandelen.
3. Gelet op het verzoek tot schadevergoeding dient thans te worden vastgesteld of de maatregel van bewaring reeds op enig moment voor de opheffing ervan door verweerder onrechtmatig was en, zo ja, of aanleiding bestaat tot toekenning van schadevergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000.
4. Door eisers gemachtigde is - kort weergegeven - aangevoerd dat eiser niet in bewaring had mogen worden gesteld, nu zijn verklaringen voldoende aanknopingspunten boden om aan te nemen dat eiser de Nederlandse nationaliteit bezat. Dat gemeentekantoren in het weekeinde niet geopend zijn om personalia te controleren, dient niet voor rekening en risico van eiser te komen.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. Ingevolge artikel 50, eerste jo derde lid, van de Vw 2000 kan de persoon ten aanzien van wie een redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestaat worden staande gehouden, en gedurende maximaal zes uren worden opgehouden indien - zoals in casu - niet onmiddellijk blijkt dat hij rechtmatig verblijf heeft.
6. Ingevolge artikel 59, eerste lid, van de Vw 2000 kan in bewaring worden gesteld de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft, dan wel rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder f, g en h van de Vw 2000.
7. Niet in geding is of eiser terecht strafrechtelijk is aangehouden.
8. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat eiser tijdens zijn vreemdelingrechtelijke ophouding voldoende gegevens heeft verstrekt om onderzoek te kunnen doen naar zijn gestelde Nederlandse nationaliteit. Zo heeft eiser aangegeven in het bezit te zijn van een Nederlands paspoort, en dat hij op 20 juli 2006 aangifte heeft gedaan van het verlies daarvan bij de politie in [plaats], en voorts, dat dit paspoort is gevonden en is opgestuurd naar de gemeente [woonplaats].
9. De rechtbank stelt vast dat de gemeente [woonplaats] op basis van de door eiser verstrekte informatie op 7 augustus 2006 zijn nationaliteit en identiteit binnen enkele uren heeft kunnen verifiëren. De gedingstukken bieden er voorts geen aanknopingspunten voor dat verweerder contact heeft opgenomen met de politie in [plaats] teneinde te controleren of inderdaad door eiser aangifte is gedaan van verlies van zijn paspoort en dat dit paspoort is gevonden en is doorgezonden naar de gemeente [woonplaats].
10. Waren die controles tijdens de vreemdelingrechtelijke ophouding wel gedaan, dan zou eisers Nederlanderschap reeds op dat moment zijn vastgesteld, zou de vreemdelingrechtelijke ophouding zijn beëindigd en hij diezelfde dag zijn heengezonden. Verweerders stelling ter zitting dat eerst op maandag 7 augustus 2006 contact met de gemeente [woonplaats] mogelijk was, maakt het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank niet anders. De rechtbank is met eiser van oordeel dat de omstandigheid, dat de Gemeentelijke Basis Administratie in het weekeinde niet te raadplegen is, niet voor rekening en risico van eiser dient te komen.
11. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat tijdens de gehoren, voorafgaande aan de oplegging van de maatregel van bewaring niet is gebleken van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, in de omstandigheden van het onderhavige geval, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleverden. De maatregel van bewaring moet daarom van meet af aan onrechtmatig worden geoordeeld. Dat eiser voorafgaand in strafrechtelijke detentie heeft verbleven maakt het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank niet anders.
12. Nu de bewaring blijkens het voorgaande van aanvang af onrechtmatig is geweest, acht de rechtbank termen aanwezig om eiser schadevergoeding toe te kennen. Overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal de rechtbank de dag waarop de bewaring is geëindigd, te weten 7 augustus 2006, buiten beschouwing laten bij de vaststelling van de schadevergoeding, zodat de vreemdeling in beginsel over de periode van 5 augustus 2006 tot en met 6 augustus 2006 schadevergoeding toekomt.
Uitgangspunt bij de vaststelling van de schadevergoeding vormt de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak betreffende de vergoeding van immateriële schade bij inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, die uitgaat van een schadevergoeding van € 95,- voor elke dag die in een politiecel is doorgebracht en van € 70,- voor elke dag die in een huis van bewaring is doorgebracht.
In totaal bedraagt de schadevergoeding 2 x € 95,- is € 190,-
13. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, acht de rechtbank termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op in totaal € 644,-- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 322,--;
• wegingsfactor 1.
14. Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
15. Mitsdien wordt beslist als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gericht tegen de bewaring gegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe, ten laste van de Staat der Nederlanden, ten bedrage van € 190,-;
- veroordeelt verweerder in de door de eiser gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 644,- te vergoeden door de Staat der Nederlanden, te voldoen aan de griffier.
Aldus gedaan door mr. A.F.C.J. Mosheuvel als rechter in tegenwoordigheid van W.G.M. de Boer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2006.
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 190,- (ZEGGE; HONDERDNEGENTIG EURO)
Aldus gedaan op 22 augustus 2006 door mr. A.F.C.J. Mosheuvel.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij:
Raad van State
Afdeling bestuursrechtspraak
Hoger beroep vreemdelingenzaken
Postbus 16113
2500 BC Den Haag
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: