ECLI:NL:RBSGR:2006:AY7712

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/2869 WWB
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.C. Dedel - van Walbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging bijstandsverlening en afwijzing nieuwe aanvraag op basis van onjuiste inlichtingen over woonsituatie

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 13 juni 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres had bijstand ontvangen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en was in een juridische strijd verwikkeld over de beëindiging van deze bijstand en de afwijzing van een nieuwe aanvraag. De verweerder had de bijstand beëindigd en de nieuwe aanvraag afgewezen omdat eiseres onjuiste inlichtingen had verstrekt, waardoor de woonsituatie onduidelijk was en het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de ex-echtgenoot van eiseres in de betreffende periode zijn hoofdverblijf in haar woning had. De rechtbank verwees naar een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep en stelde dat de bewijslast bij de verweerder lag, vooral omdat het om een belastend besluit voor eiseres ging. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herroepte de eerdere besluiten van de verweerder. Tevens werd de gemeente Den Haag veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten aan eiseres. De uitspraak benadrukt het belang van correcte informatieverstrekking en de bewijslast in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
tweede afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 05/2869 WWB
Proces-verbaal van de mondelinge
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:67
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder.
Motivering
Eiseres en haar ex-echtgenoot hebben tot 10 september 2003 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) naar de norm voor gehuwden ontvangen. Op 28 januari 2004 is de scheiding van tafel en bed geregistreerd. Aan eiseres is met ingang van 15 september 2003 door verweerder bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder toegekend. Naar aanleiding van een anonieme tip heeft verweerder op 14 september 2004 een huisbezoek afgelegd op het woonadres van eiseres.
Bij besluit van 27 oktober 2004 heeft verweerder de bijstand beëindigd met ingang van 1 oktober 2004. Bij besluit van 3 december 2004 heeft verweerder een nieuwe aanvraag per 1 november 2004 afgewezen.
Bij besluit van 15 maart 2005 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en tevens - beslissend op het bezwaar tegen de afwijzing van een aanvraag van 27 december 2004 - bijstand toegekend met ingang van 22 december 2004.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 26 april 2005 beroep ingesteld voor zover het betreft de beëindiging per 1 oktober 2004 en de afwijzing per 1 november 2004.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en bij brief van 11 mei 2006 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 7 juni 2006 ter zitting behandeld. Eiseres is vertegenwoordigd door mr. M. Spek, advocaat te 's-Gravenhage. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Mos.
Het geding heeft betrekking op de periode 1 oktober 2004 tot 22 december 2004.
Verweerder heeft de bestreden beschikking gebaseerd op de overweging dat door het verstrekken van onjuiste inlichtingen de woonsituatie van eiseres onduidelijk was, waardoor het recht op bijstand niet (meer) was vast te stellen. Verweerder baseert zich hierbij op het gegeven dat tijdens het huisbezoek het paspoort en recente medicijnen van de ex-echtgenoot zijn aangetroffen. Voorts heeft eiseres toen verklaard dat haar ex-echtgenoot dagelijks in de woning aanwezig was voor de kinderen en dat hij 's avonds weer vertrekt. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat een dergelijk beëindigingsbesluit thans zou worden gebaseerd op de grond dat een gezamenlijke huishouding zou worden gevoerd.
Eiseres heeft, mede ter zitting, aangevoerd dat eiseres in de betreffende periode de hulp van haar ex-echtgenoot had ingeroepen voor de zorg van één van hun kinderen, die een psychiatrische aandoening heeft. Doordat dit kind later professionele hulp van Parnassia psycho-medisch centrum kreeg, hoefde de ex-echtgenoot niet meer overdag in de woning van eiseres aanwezig te zijn om te helpen voorkomen dat hun kind zomaar de straat op zou lopen.
De rechtbank stelt vast dat eiseres en haar ex-echtgenoot in de twee jaar voorafgaand aan de periode in geschil voor de verlening van bijstand als gehuwden zijn aangemerkt. Op basis van het bepaalde in artikel 3, vierde lid, aanhef en onder a, van de WWB, behoeft dan voor het aannemen van een gezamenlijke huishouding alleen aangetoond te worden dat de ex-partners beiden hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben.
De rechtbank is van oordeel dat uit de beschikbare gegevens niet kan worden geconcludeerd dat de ex-echtgenoot in de betreffende periode zijn hoofdverblijf in de woning van eiseres had. Met name is niet gesteld of gebleken dat hij daar 's nachts verbleef. Evenmin heeft verweerder meerdere persoonlijke bezittingen, kleding, administratie of betrokkene zélf aangetroffen.
Onder verwijzing naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 december 2005 (LJN: AU8871, JWWB 2006, 23) is de rechtbank van oordeel dat in een situatie als van eiseres niet kan worden aanvaard dat verweerder "uitwijkt" naar de grond dat als gevolg van het niet of onvoldoende verstrekken van inlichtingen over de woonsituatie het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Mede omdat het om een voor eiseres belastend besluit gaat, rust op verweerder de bewijslast.
Het beroep is derhalve gegrond en het bestreden besluit zal wegens strijd met de wet, voor zover het betreft de beëindiging en de daaropvolgende afwijzing, worden vernietigd.
De rechtbank ziet aanleiding, zelf in de zaak voorziend, de primaire besluiten van 27 oktober 2004 en 3 december 2004 te herroepen, waardoor verweerder gehouden is aan eiseres over de periode in geschil bijstand naar de toepasselijke norm na te betalen.
Verweerder wordt in de door eiseres gemaakte proceskosten veroordeeld voor een bedrag van € 1288,-. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht is het gewicht van de zaak daarbij bepaald op 1 (gemiddeld) en worden voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, te weten het indienen van een bezwaarschrift, het verschijnen ter hoorzitting, het indienen van een beroepschrift, het verschijnen ter zitting, vier punten toegekend, met een waarde van € 322,- per punt.
Aangezien ten behoeve van eiseres ter zake van dit beroep een toevoeging is verleend, nr. 3DU2740, krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van het bedrag van de proceskosten te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit, voor zover daartegen beroep is ingesteld;
herroept de primaire besluiten van 27 oktober 2004 en 3 december 2004;
bepaalt dat de gemeente Den Haag aan eiseres het door haar betaalde griffierecht, te weten € 37,-, vergoedt;
veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 1.288,-, welk bedrag de gemeente Den Haag aan de griffier moet vergoeden.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. C.C. Dedel - van Walbeek, in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2006, in tegenwoordigheid van de griffier mr. F. Mulder.