ECLI:NL:RBSGR:2006:AY7507

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/6883 WAO
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding na onrechtmatig besluit inzake loondoorbetaling en reïntegratieverplichtingen

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 27 juni 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen V.O.F. [A.] Schoonmaak- en Bedrijfsdiensten (eiseres) en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder). De zaak betreft een verzoek om schadevergoeding naar aanleiding van een onrechtmatig besluit van verweerder, dat eiseres verplichtte tot loondoorbetaling aan haar werkneemster [C.] gedurende een bepaalde periode. Eiseres stelde dat zij schade had geleden door het onrechtmatige besluit van 3 december 2003, dat de loondoorbetalingsverplichting verlengde van 29 december 2003 tot 29 april 2004. Verweerder had in een later besluit het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en het eerdere besluit ingetrokken, maar weigerde de schadevergoeding die eiseres had aangevraagd.

De rechtbank overwoog dat eiseres en werkneemster eigen verantwoordelijkheden hebben in de arbeidsrechtelijke situatie. De rechtbank concludeerde dat er geen causaal verband kon worden aangetoond tussen de gestelde schade en het onjuiste besluit van verweerder. Eiseres had, indien zij tijdig had gehandeld, de werkneemster kunnen oproepen om haar werk te hervatten, waardoor de loondoorbetalingsverplichting niet had hoeven bestaan. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, met de overweging dat verweerder terecht had afgewezen.

De uitspraak benadrukt het belang van eigen verantwoordelijkheden van werkgevers en werknemers in het kader van loondoorbetaling en reïntegratieverplichtingen. De rechtbank stelde vast dat de schade die eiseres claimde niet rechtstreeks voortvloeide uit het besluit van verweerder, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
eerste afdeling, meervoudige kamer
Reg. nr. AWB 05/6883 WAO
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
V.O.F. [A.] Schoonmaak- en Bedrijfsdiensten, gevestigd te [B.], eiseres,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 3 december 2003 heeft verweerder de uit artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) voortvloeiende loondoorbetalingsverplichting van eiseres jegens haar werkneemster [C.] (verder: werkneemster) met toepassing van artikel 71a, negende lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) verlengd gedurende de periode van 29 december 2003 tot 29 april 2004.
Verweerder heeft in zijn besluit van 8 oktober 2004 het tegen voormelde beslissing door eiseres ingediende bezwaar gegrond verklaard en die beslissing ingetrokken.
Eiseres heeft op 19 oktober 2004 verweerder verzocht om haar de schade te vergoeden die zij haars inziens ten gevolge van het onrechtmatige besluit van 3 december 2003 heeft geleden, te weten het doorbetaalde loon over een periode van vier maanden, de wettelijke rente daarover en de kosten verband houdende met ingezette reïntegratieactiviteiten.
In zijn besluit van 8 augustus 2005 heeft verweerder het verzoek om schadevergoeding van eiseres afgewezen.
Het tegen dit besluit door eiseres ingediende bezwaar heeft verweerder bij besluit van 26 augustus 2005 ongegrond verklaard.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 30 maart 2006 ter zitting behandeld. Eiseres is niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door [gemachtigde]
Motivering
Verweerder heeft zich -kort en in de kern weergegeven- op het standpunt gesteld dat de door eiseres geleden schade niet rechtstreeks is veroorzaakt door het onrechtmatige besluit van 3 december 2003. Aangezien nadien in rechte is komen vast te staan dat de werkneemster per 29 december 2003 geschikt was tot het verrichten van haar eigen werk had het volgens verweerder op de weg van eiseres dan wel haar arbodienst gelegen om zulks tijdig te onderkennen en er voor te zorgen dat werkneemster tijdig haar werk zou hervatten.
Eiseres heeft naar voren gebracht dat zij er door het besluit van 3 december 2003 dwingendrechtelijk toe was gehouden om over de periode van 29 december 2003 tot 29 april 2004 het loon aan werkneemster door te betalen. Evenzeer was zij er door die beslissing toe verplicht om extra reïntegratieinspanningen te leveren waaronder het opstellen van een nieuw reïntegratieverslag. Eiseres meent dat de loonkosten, de kosten met betrekking tot de extra reïntegratieinspanningen, inclusief de over die betalingen verschuldigde wettelijke rente, in causaal verband staan met het door verweerder herroepen besluit van 3 december 2003 en derhalve zijn aan te merken als schadeposten die voor vergoeding in aanmerking komen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, zie onder meer CRvB 11 februari 2000, gepubliceerd in JB 2000/77, wordt bij de beoordeling van een verzoek als het onderhavige om veroordeling tot vergoeding van gestelde geleden schade als gevolg van een onrechtmatig besluit zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het civiele schadevergoedingsrecht. In het civiele recht geldt dat voor vergoeding slechts in aanmerking komt schade die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de aangesprokene berust, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van die gebeurtenis kan worden toegerekend.
Voor het aannemen van oorzakelijk verband tussen het onjuiste besluit van verweerder van 3 december 2003 en de door de werkgever beweerdelijk geleden schade, bestaande uit het over de hier aan de orde zijnde periode doorbetaalde loon, bestaat slechts aanleiding indien de werkgever bij een juist besluit van verweerder niet gehouden zou zijn tot (door)betaling van loon.
In het voorliggende geval heeft verweerder - zoals blijkt uit diens besluit van 8 oktober 2004 op het bezwaar van eiseres tegen de bij besluit van 3 december 2003 opgelegde loondoorbetalingsverplichting - ten onrechte aan eiseres tegengeworpen dat zij onvoldoende reïntegratie-inspanningen had verricht ten behoeve van werkneemster. Om die reden heeft verweerder laatstgenoemd besluit herroepen. Vervolgens heeft verweerder, alsnog inhoudelijk beslissend op de WAO-aanvraag van werkneemster, haar uitkering ingevolge die wet geweigerd, omdat zij geschikt is voor haar eigen werk, welke beslissing niet in rechte is aangevochten.
Gelet hierop dient er van te worden uitgegaan dat verweerder, indien hij in eerste instantie juist had beslist, de aanvraag van werkneemster om een WAO-uitkering direct had afgewezen en had afgezien van het opleggen van de verlengde loondoorbetalingsverplichting. Uitgaande van de geschiktheid van werkneemster voor het verrichten van haar eigen werk bij eiseres, had het evenwel op de weg van eiseres en haar arbodienst gelegen dit zelf eveneens en ook tijdig voorafgaande aan het einde van de wachttijd te constateren. Indien zij dit had gedaan, had zij werkneemster terstond na dit constateren kunnen oproepen haar werk te hervatten. In ieder geval had zich alsdan een gebruikelijke arbeidsrechtelijke situatie voorgedaan waarin de werkgever in ruil voor loonbetaling aanspraak heeft op werkverrichting door de werknemer en de werknemer in beginsel gehouden is dit werk te verrichten. Verweerder zou op het zich vervolgens voltrekkende scenario geen rechtstreekse invloed kunnen hebben gehad.
Duidelijk is in ieder geval dat ervan moet worden uitgegaan dat eiseres, indien zij had gedaan wat van haar mocht worden verwacht, bij een in eerste instantie juist besluit van verweerder niet gehouden zou zijn tot (door)betaling van loon, maar zou hebben verkeerd in de hiervoor bedoelde gebruikelijke arbeidsrechtelijke situatie.
Naar het oordeel van de rechtbank komen in die arbeidsrechtelijke situatie aan eiseres en werkneemster eigen verantwoordelijkheden toe met betrekking tot de voor hen bestaande rechten en verplichtingen. Verweerder staat daar buiten. De rechtbank vermag derhalve niet in te zien dat een in rechte causaal verband tussen de gestelde schade en het onjuiste besluit van verweerder kan worden aangenomen. Verweerder heeft het verzoek van eiseres om schadevergoeding derhalve terecht afgewezen.
Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep
Aldus gegeven door mrs. A.C.M. van Wesenbeeck, E.R. Eggeraat en J.L.W. Aerts en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2006, in tegenwoordigheid van F.P. Krijnen, griffier.