Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
derde afdeling, meervoudige kamer
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[A.], wonende te [B.], eiser,
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder.
I. Ontstaan en loop van het geding
1. Eiser heeft na zijn ontslag per 1 augustus 2004 bij verweerder een aanvraag ingediend om loonaanvulling.
Bij besluit van 23 september 2004 heeft verweerder aan eiser een loonaanvulling toegekend. Vanaf 1 augustus 2004 is dit een aanvulling tot 100% van het bovenwettelijke dagloon dat eiser zou hebben gehad als hij werkloos was geworden. Vanaf 1 februari 2008 is dit een loonaanvulling tot 95% van het bovenwettelijke dagloon dat eiser zouden hebben gehad als hij werkloos was geworden. Deze aanvulling ontvangt eiser tot en met uiterlijk 31 juli 2011.
Tegen dit besluit heeft eiser een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.
2. Bij besluit van 22 februari 2005 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 4 april 2005 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en tevens bij brief van 1 juni 2005 een verweerschrift ingediend.
3. De zaak is op 15 mei 2006 ter zitting behandeld.
Partijen zijn niet ter zitting verschenen.
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting neemt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand aan.
2. Eiser is sinds 1 augustus 1989 in dienst van de gemeente [B.] als groepsleraar in de Marokkaanse taal en cultuur, (later als leraar Onderwijs Allochtone Levende Talen (OALT), met functieschaal 9.
3. Met ingang van 1 augustus 2002 werden OALT-leerkrachten verplicht de Nederlandse taal goed te beheersen. Om die reden dienden zij het diploma NT2 te behalen, dan wel diende er een redelijke verwachting te bestaan dat zij het diploma zouden behalen. Zij verkregen twee jaar de tijd om dit diploma te behalen en behoefden niet per 1 augustus 2002 ontslagen te worden wegens onbekwaamheid.
4. OALT-leerkrachten die niet konden voldoen aan de verscherpte bekwaamheidseisen en een andere dienstbetrekking aanvaardden met een lager maximumsalaris kwamen in aanmerking voor loonsuppletie. Deze loonsuppletie gaf de eerste vijf jaar een volledige aanvulling tot het salaris van OALT-leerkracht en daarna 90% tot aan de pensioenleeftijd. Een en ander is vastgelegd in Sociaal Plan 1.
5. In augustus 2004 heeft eiser het NT2 diploma niet gehaald.
6. Per 1 augustus 2004 is de subsidie voor het OALT onderwijs stopgezet. Voor deze situatie is Sociaal Plan 2 opgesteld. Ook in dit plan is een loonsuppletieregeling opgenomen: de hoogte van de loonsuppletie is gelijk aan het verschil tussen enerzijds het loon in de nieuwe dienstbetrekking en anderzijds gedurende de eerste helft van de periode waarover bij werkloosheid recht zou bestaan op een uitkering krachtens het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsuitkering voor onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs (BBWO), de ongemaximeerde berekeningsgrondslag zoals bedoeld in het BBWO - dit is een aanvulling tot 100% van het oude inkomen - en gedurende de tweede helft van die periode een aanvulling tot 95% van het oude inkomen.
7. Bij besluit van 27 april 2004 is eiser met ingang van 1 augustus 2004 ontslagen als OALT-leerkracht wegens opheffing van de betrekking.
Tegen dit besluit heeft eiser een bezwaarschrift ingediend.
8. Per 1 augustus 2004 is eiser door zijn werkgever benoemd in de functie van algemeen schoolmedewerker (taakveld veiligheid) in schaal 4.
9. Tengevolge van zijn inkomensachteruitgang heeft eiser bij verweerder loonaanvulling aangevraagd. Bij besluit van 23 september 2004 heeft verweerder aan eiser loonaanvulling toegekend als vermeld in rubriek I, punt 1 van deze uitspraak.
10. Eiser heeft - kort samengevat - aangevoerd dat hij niet is ontslagen omdat zijn betrekking werd opgeheven (vanwege het stopzetten van de subsidie) maar omdat hij niet voldeed aan de verscherpte bevoegdheidseisen voor leraren in het OALT. Om die reden is op hem het Sociaal Plan 1 van toepassing.
Zijn ontslag viel toevalligerwijs samen met de stopzetting van de subsidies. Ten onrechte is op hem dan ook het Sociaal Plan 2 toegepast. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder onderzoek had dienen te verrichten naar de werkelijke ontslaggrond.
Ter onderbouwing van zijn stelling dat hij niet is ontslagen wegens het opheffen van zijn betrekking maar wegens het feit dat hij niet beschikte over het NT2 diploma heeft eiser een brief van zijn werkgever van 23 december 2004 gericht aan zijn gemachtigde overgelegd. In deze brief deelt de werkgever mede:
'In antwoord op bovenvermelde brief bevestigen wij hierbij dat de heer [A.] volgens de ons ter beschikking staande gegevens niet in het bezit is van een NT2 diploma en dat zijn ontslag als OALT-leerkracht mede geacht moet worden te hebben plaatsgevonden wegens de aanscherping van de kwalificatievereisten. Gelet hierop lijkt dus ook sociaal plan OALT1 op van toepassing te zijn'.
11. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
12. Artikel 15, eerste lid, van het BBWO bepaalt dat de betrokkene, wiens recht op bovenwettelijke uitkering binnen de duur, bedoeld in het zevende lid, geheel of gedeeltelijk is geëindigd wegens de aanvang van een nieuwe dienstbetrekking, recht heeft op loonsuppletie indien het onverminderde loon in zijn nieuwe dienstbetrekking minder bedraagt dan de ongemaximeerde berekeningsgrondslag, dan wel, als het negende lid, onderdeel b, of het tiende lid van toepassing is, minder bedraagt dan het daar bedoelde deel van de ongemaximeerde berekeningsgrondslag.
13. Het negende lid van dit artikel bepaalt dat de loonsuppletie gelijk is aan het verschil tussen enerzijds het onverminderde loon in de nieuwe dienstbetrekking en anderzijds:
a. in de eerste helft van de duur van de bovenwettelijke uitkering, bedoeld in het zevende lid: de ongemaximeerde berekeningsgrondslag,
b. in de tweede helft van de duur van de bovenwettelijke uitkering, bedoeld in het zevende lid: 90% van de ongemaximeerde berekeningsgrondslag, herleid tot het bedrag dat geldt over de berekeningsperiode.
14. Ingevolge artikel 15a, eerste lid, van het BBWO zijn de bepalingen van artikel 15, tenzij in dit artikel anders is bepaald, van overeenkomstige toepassing op de betrokkene die als gevolg van de beëindiging van de bekostiging van het onderwijs in allochtone levende talen per 1 augustus 2004, dan wel op de betrokkene die is aangesteld of benoemd voor het verzorgen van onderwijs in allochtone levende talen en die als gevolg van de aanpassing per 1 augustus 2002 van de eisen die gesteld worden aan leraren die taalondersteuning geven, werkloos dreigt te worden en die, om te voorkomen dat hij werkloos wordt, een betrekking aanvaardt met een lager maximum salaris dan waarop hij in zijn oude dienstbetrekking recht had.
15. Ingevolge het vierde lid van dit artikel is, in afwijking van het zevende en negende lid van artikel 15, de loonsuppletie voor de betrokkene bedoeld in het eerste en tweede lid, voor zover het betreft de betrokkene die als gevolg van de aanpassing per 1 augustus 2002 van de eisen die gesteld worden aan leraren die taalondersteuning geven werkloos dreigt te worden dan wel werkloos is geworden, gelijk aan het verschil tussen enerzijds het onverminderde loon in de nieuwe dienstbetrekking en anderzijds:
a. in de eerste vijf jaar na het aanvaarden van een nieuwe dienstbetrekking: de ongemaximeerde berekeningsgrondslag;
b. na die eerste vijf jaar en doorlopend tot de eerste dag van de maand waarin de betrokkene 65 jaar wordt: 90% van de ongemaximeerde berekeningsgrondslag, herleid tot het bedrag dat geldt over de berekeningsperiode.
16. Ingevolge het zesde lid van dit artikel is op de betrokkene, bedoeld in het eerste en tweede lid, voor zover het betreft de betrokkene die als gevolg van de beëindiging van de bekostiging van het onderwijs in allochtone levende talen per 1 augustus 2004 werkloos dreigt te worden dan wel werkloos is geworden, het negende lid van artikel 15 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in onderdeel b van dit artikellid voor “90%” wordt gelezen: 95% (Sociaal Plan 2, zie r.o. 6).
17. Uit het ontslagbesluit van 27 april 2004 blijkt dat de werkgever van eiser vóór 1 augustus 2003 heeft medegedeeld dat hij gedurende het schooljaar 2003-2004 in het risicodragend deel van de formatie werd geplaatst. Werkgever heeft voorts met eiser gesproken over het volgen van een outplacement traject.
In dit ontslagbesluit is aangegeven dat de reden voor het ontslag 'opheffing van de betrekking' is.
Tot slot hebben zowel eiser als verweerder op de aanvraag voor loonaanvulling als reden voor het ontslag van eiser aangegeven 'opheffing OALTfunctie ivm bezuiniging' dan wel 'functie als OALT leerkracht opgeheven wegens stopzetting subsidiegelden'.
18. Uit deze stukken heeft verweerder redelijkerwijs de conclusie mogen trekken dat eiser is ontslagen wegens het opheffen van zijn functie en niet wegens het feit dat hij niet over het NT2 diploma beschikte. De brief van werkgever van eiser van 23 december 2004 maakt dit niet anders. De subsidie is immers wel komen te vervallen en dat is blijkbaar de uiteindelijke reden geweest voor de werkgever om eiser te ontslaan. Gelet op de beschikbare stukken had verweerder evenmin nader onderzoek naar de ontslaggrond behoeven te doen.
19. Verweerder is dan ook terecht en op goede gronden tot de beslissing van 22 februari 2005 gekomen. Het beroep is derhalve ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. E.S.G. Jongeneel, mr. C.C. de Rijke-Maas en mr. M.M.F. Holtrop en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2006, in tegenwoordigheid van de griffier mr. drs. I. Goud.