ECLI:NL:RBSGR:2006:AY7266

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 april 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/6613 VPB G
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de kwalificatie van onroerende zaken als bedrijfsmiddelen in het belastingrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 25 april 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen [X.] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de onroerende zaken die zij had verkocht, konden worden aangemerkt als bedrijfsmiddelen in de zin van artikel 10, eerste lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Dit had tot gevolg dat de dotatie van de verkoopwinst aan een vervangingsreserve niet mogelijk was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond.

De zaak betreft de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2000, waarbij eiseres een verkoopwinst van fl. 1.503.936 had behaald. Eiseres had deze winst gedoteerd aan een vervangingsreserve, maar de inspecteur van de Belastingdienst weigerde deze dotatie. De rechtbank onderzocht of de onroerende zaken duurzaam aan de onderneming van eiseres waren verbonden en of er sprake was van een voornemen tot vervanging.

De rechtbank concludeerde dat de onroerende zaken niet duurzaam aan de onderneming waren verbonden, omdat zij met de overheersende bedoeling waren aangeschaft om deze op korte termijn te verkopen. De rechtbank benadrukte dat de belastingplichtige moet aantonen dat er omstandigheden zijn die de vorming van een vervangingsreserve rechtvaardigen. Eiseres kon dit niet onderbouwen, waardoor de rechtbank het gelijk aan de verweerder gaf en het beroep ongegrond verklaarde. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/6613 VPB G
Uitspraakdatum: 25 april 2006
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X.] B.V., gevestigd te [Y.], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst te [P.], verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar.
De uitspraak van verweerder van 9 augustus 2005 op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres voor het jaar 2000 opgelegde aanslag vennootschapsbelasting.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2006.
Namens eiseres is [gemachtigde] ter zitting verschenen. Namens verweerder is [gemachtigde] verschenen, bijgestaan door [gemachtigde]
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1. Eiseres is opgericht op 28 september 1990 en drijft sindsdien een onderneming. De bedrijfsomschrijving volgens het handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Rotterdam luidt: Projektontwikkeling onroerend goed.
2.2. Eiseres heeft in 2000 de volgende ontwikkelingsprojecten onder handen gehad.
- Door de vennootschap onder firma [A.], van welke vennootschap eiseres vennoot is, zou een bedrijfspand worden gebouwd op een in erfpacht verkregen perceel grond in Rotterdam. Omdat de gemeente Rotterdam hiermee niet akkoord ging, zijn op die locatie uiteindelijk vijf kantoorvilla's gebouwd die in 2000, nog tijdens de bouw, zijn verkocht.
- Door de vennootschap onder firma [B.], van welke vennootschap eiseres vennoot is, is in 1999 de economische eigendom verworven van een leegstaand kantoorpand te [W]. Er werd een plan ontwikkeld voor woningbouw op die locatie, maar dit kon door bezwaren van omwonenden en de gemeente niet doorgaan. In 2000 is het pand verkocht in de staat waarin het zich bevond.
- Door de commanditaire vennootschap [C.] C.V., van welke vennootschap eiseres beherend vennoot is, is op een bedrijventerrein te [Y.] een bedrijfsgebouw ontwikkeld, bestaande uit zes hallen. Drie hallen zijn per 1 november 1999 verhuurd, één hal is verhuurd per 1 januari 2000. Het gebouw is op 29 februari 2000 verkocht.
2.3. Bij de verkoop van de onder 2.2 vermelde onroerende zaken heeft eiseres een verkoopwinst behaald van in totaal fl. 1.503.936. Bij haar aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2000 heeft eiseres deze winst gedoteerd aan een vervangingsreserve, als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB 1964). De aangifte vermeldt een belastbaar bedrag van fl. 25.808 negatief.
2.4. Bij het vaststellen van de aanslag heeft verweerder de in 2.3 bedoelde dotatie aan de vervangingsreserve niet toegelaten en de aanslag vastgesteld naar een belastbaar bedrag van fl. 1.478.128 (-/- fl. 25.808 + fl. 1.503.936).
2.5. Tussen partijen is in geschil of de in 2.3 genoemde verkoopwinst kan worden gereserveerd als vervangingsreserve in de zin van artikel 14, eerste lid, van de Wet IB 1964, hetgeen eiseres betoogt en verweerder bestrijdt. Voor de gronden waarop partijen hun stand-punten doen steunen wordt verwezen naar de gedingstukken.
2.6. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Wet IB 1964 kan, ingeval de opbrengst bij vervreemding van een bedrijfsmiddel de boekwaarde van dat bedrijfsmiddel overtreft, bij het bepalen van de in een kalenderjaar genoten winst, indien en zolang het voornemen tot vervanging bestaat, het verschil gereserveerd worden en blijven tot vermindering van de in aanmerking te nemen kosten voor vervanging. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Wet IB 1964 moet onder bedrijfsmiddel worden verstaan een goed dat voor het drijven van de onder-neming wordt gebruikt.
2.7. De rechtbank overweegt dat, ingeval een belastingplichtige onroerende zaken, welke hij in bezit heeft of welke door hem zijn voortgebracht, binnen afzienbare tijd met winst verkoopt, hij die onroerende zaken tevens, in afwachting van de verkoop, opbrengstgevend kan gebruiken. Die onroerende zaken hebben dan in de onderneming tegelijkertijd kenmerken van voorraad en van bedrijfsmiddel in de zin van het fiscale jaarwinstbegrip. Ook is denkbaar dat de kwalificatie van een goed - bedrijfsmiddel of voorraad - zich onder omstandigheden en na verloop van tijd kan wijzigen.
2.8. De vervangingsreserve heeft ten doel te bevorderen dat boekwinsten, gemaakt doordat bedrijfsmiddelen uit de onderneming verdwijnen, voor de in het kader van de continuïteit van de onderneming nodige vervanging van die bedrijfsmiddelen beschikbaar blijven. Naar zijn aard kan de vervangingsreserve derhalve slechts toepassing vinden ter zake van onroerende zaken die duurzaam aan de onderneming verbonden waren, en derhalve niet ter zake van onroerende zaken die werden aangeschaft met de overheersende bedoeling deze per eerstkomende, geschikte gelegenheid weer te verkopen. Zij zijn in zoverre gelijk te stellen aan zaken die voor de omzet zijn bestemd en komen als zodanig niet in aanmerking voor de toepassing van de vervangingsreserve.
2.9. Het onder 2.6 tot met 2.8 overwogene leidt tot de conclusie dat voor de beantwoording van de vraag of van de winst, behaald bij de verkoop van een goed, een vervangingsreserve kan worden gevormd, niet alleen, zoals eiseres betoogt, het oogmerk waartoe het desbetreffende goed is aangeschaft of ontwikkeld van doorslaggevende betekenis is, maar dat daarbij evenzeer van belang is of die goederen duurzaam aan de onderneming verbonden zijn geweest, alsmede de status van het goed ten tijde van de verkoop.
2.10. De rechtbank stelt voorop dat de belastingplichtige aannemelijk dient te maken dat er sprake is van omstandigheden die de vorming van een vervangingsreserve rechtvaardigen. Eiseres heeft daartoe gesteld dat zij het oogmerk had de in 2000 opgeleverde onroerende zaken voor langere tijd aan te houden, maar dat zij door tal van oorzaken vrij snel na oplevering tot verkoop is overgegaan. In geding heeft zij echter niet één van deze oorzaken nader omschreven. Ook anderszins heeft zij de stelling, dat zij het oogmerk had de onderwerpelijke onroerende zaken voor langere tijd aan te houden, niet nader onderbouwd, noch met enig bewijsstuk gestaafd. Uit het onder 2.2 vermelde moet worden geconcludeerd dat de desbetreffende onroerende zaken niet duurzaam aan de onderneming verbonden zijn geweest. Dat er niettemin van een duurzame verbondenheid van de onroerende zaken met de onderneming sprake was vanwege een voorgenomen vervanging van de onroerende zaken, is gesteld noch gebleken. Vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat eiseres, met hetgeen zij daartoe heeft aangevoerd, niet aannemelijk heeft gemaakt dat de onder 2.2 vermelde onroerende zaken kunnen worden aangemerkt als bedrijfsmiddelen in de zin van artikel 10, eerste lid, van de Wet IB 1964. Dotatie van de verkoopwinst aan een vervangingsreserve is daarom niet mogelijk. Het gelijk is aan verweerder.
2.11. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.
2.12. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 25 april 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. K.M. Braun, in tegenwoordigheid van H. van Lingen, griffier.