Voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
Reg. nr. AWB 06/3213 BESLU
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:84
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening van
[naam], wonende te [woonplaats], verzoeker,
ten aanzien van het besluit van 22 maart 2006 van het college van burgemeester en wethouders van Waddinxveen, verweerder, waarbij aan verzoeker is medegedeeld dat de uitkering die hij op grond van de Regeling Opvang Asielzoekers (ROA) ontvangt met ingang van 19 mei 2006 zal worden beëindigd.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt en tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorziening te treffen.
Het verzoek is op 4 mei 2006 ter zitting behandeld.
Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. M.M. Volwerk.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.E. van der Kamp, advocaat, en mr. I.M. Zuurendonk, gemachtigde van verweerder.
Beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Ingevolge artikel III van de (per 1 april 2001 in werking getreden) Wijzigingsregeling opvang asielzoekers eindigen de toegekende verstrekkingen van een asielzoeker:
a. op wiens asielaanvraag voor de datum van inwerkingtreding van deze regeling in eerste aanleg of in bezwaar in negatieve zin is beslist;
b. ten aanzien van wie een last tot uitzetting is gegeven en;
c. aan wie door de korpschef is medegedeeld dat hij de verstrekkingen moet verlaten,
op de dag waarop hij Nederland volgens de mededeling van de korpschef moet verlaten.
Niet in geschil is dat aan bovenstaande voorwaarden is voldaan.
Tevens is de “Herziene werkwijze ter vervanging van Stappenplan III” (hierna: het Stappenplan) van toepassing. Hierin worden de te nemen stappen aangegeven om te komen tot, in het uiterste geval, beëindiging van de aan de asielzoeker verleende verstrekkingen. Uitgangspunt van deze werkwijze is dat rechtmatig verwijderbare asielzoekers alleen recht op verstrekkingen behouden als zij medewerking verlenen bij het verkrijgen van een (vervangend) reisdocument in verband met de terugkeer naar het land van herkomst. Of een asielzoeker aan de in dit verband op hem rustende inspanningsverplichting voldoet, wordt tijdens een zogenoemd terugkeergesprek vastgesteld. Indien dat niet het geval is, zal het COA of de gemeente aan betrokkene mededelen dat zij voornemens is de voorzieningen te beëindigen. Daarbij dient betrokkene volgens het Stappenplan te worden gehoord zodat hij zijn zienswijze hieromtrent kenbaar kan maken. Indien de opvangverlenende instantie, in dit geval de gemeente, na een marginale toets geen redenen ziet om de voorzieningen alsnog te continueren, zal worden overgegaan tot het opmaken en uitreiken van de beëindigingsbeschikking.
De voorzieningenrechter stelt vast dat een medewerker van de Immigratie & Naturalisatiedienst (hierna: IND) op 23 maart 2006 een terugkeergesprek met verzoeker heeft gevoerd. Naar aanleiding daarvan is vastgesteld dat verzoeker niet (voldoende) meewerkt aan terugkeer naar zijn land van herkomst, (toenmalig) Ethiopië. Na ontvangst van het terugkeerdossier heeft verweerder verzoeker bij brief van 9 maart 2006 uitgenodigd voor een gesprek op 14 maart 2006. Volgens verweerder betrof dat gesprek het volgens het Stappenplan te voeren zienswijzegesprek. Verzoeker heeft betwist dat met hem een zienswijzegesprek is gevoerd. Er heeft weliswaar op 14 maart 2006 een gesprek met hem plaatsgevonden waarin hem is medegedeeld dat zijn ROA-uitkering met ingang van 19 mei 2006 zal worden beëindigd en dat hij zijn huis met ingang van die datum zal moeten verlaten, maar van tevoren is hem niet duidelijk gemaakt waar het gesprek over zou gaan.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de uitnodigingsbrief van 9 maart 2006 voor het gesprek van 14 maart 2006 niet vermeldt dat het gesprek zal gaan over beëindiging van de voorzieningen en dat het de bedoeling is dat verzoeker daarover zijn zienswijze geeft. Verzoeker heeft zich derhalve niet voor kunnen bereiden op het geven van een zienswijze. De voorzieningen-rechter stelt verder vast dat zich in het dossier wel een interne email d.d.
14 maart 2006 over de inhoud van het gesprek bevindt, maar geen officieel verslag. De voorzieningenrechter kan derhalve ook niet nagaan hoe het gesprek verlopen is. Het vorenstaande brengt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat met verzoeker geen zienswijzegesprek zoals bedoeld in het Stappenplan heeft plaatsgevonden. Kennelijk heeft verweerder daardoor evenmin de mededeling van de IND dat verzoeker onvoldoende meewerkt aan zijn terugkeer naar Ethiopië marginaal kunnen toetsen. Van een dergelijke marginale toets is de voorzieningenrechter namelijk niet gebleken.
De voorzieningenrechter ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of deze gebreken, zoals verweerder stelt, in bezwaar kunnen worden hersteld.
Deze vraag dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter ontkennend te worden beantwoord. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat, gelet op het karakter van de bezwaarschriftprocedure en de wetsgeschiedenis van de Awb, het niet horen van een belanghebbende voorafgaand aan het nemen van een besluit in beginsel nog kan worden hersteld in de bezwaarfase. In het verlengde hiervan kan ook het geven van een onderbouwde zienswijze hersteld worden in de bezwaarfase. In het onderhavige geval ligt dit naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenwel anders. In het Stappenplan is immers nadrukkelijk voorgeschreven dat na het horen nog een marginale toets dient uit te worden uitgevoerd. Dit betekent dat verweerder zich een zelfstandig oordeel dient te vormen over de vraag of de IND zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat verzoeker onvoldoende medewerking heeft verleend aan zijn terugkeer. Daarbij dient te worden betrokken of het standpunt van de IND in strijd met de zorgvuldigheid of in strijd met andere algemene beginselen van behoorlijk bestuur is ingenomen. Van een dergelijke zelfstandige oordeelsvorming door verweerder is de voorzieningenrechter niet gebleken.
Vorenstaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en gemotiveerd. Dat klemt gezien de verstrekkende en nagenoeg onomkeerbare gevolgen die beëindiging van de ROA-voorzieningen voor verzoeker heeft des te meer. De voorzieningenrechter ziet daarin dan ook aanleiding een voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter acht voorts termen aanwezig verweerder met overeenkomstige toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door verzoeker in verband met de behandeling van dit verzoek gemaakte kosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,--, te weten € 322,-- voor het verzoekschrift en € 322,-- voor het verschijnen ter zitting bij een zaak van gemiddeld gewicht.
De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage,
Wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe, in dier voege dat het bestreden besluit van 22 maart 2006 wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
Veroordeelt de gemeente Waddinxveen in de proceskosten ten bedrage van € 644,--, welke kosten voormelde rechtspersoon aan verzoeker dient te vergoeden.
Bepaalt dat de gemeente Waddinxveen aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht, te weten € 38,--, vergoedt.
Aldus gegeven door mr. C.W. de Wit, als voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2006, in tegenwoordigheid van de griffier mr. N.W.A. Verrijt.