ECLI:NL:RBSGR:2006:AY7006

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
KG 06/799
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • R.J. Paris
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over het recht om mest van eigen paarden op het mestdepot van een manege te deponeren

In deze zaak, gewezen door de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 25 augustus 2006, betreft het een geschil tussen eisers en gedaagde over het recht om mest van hun eigen paarden op het mestdepot van een manege te deponeren. Eisers, die in 1990 een persoonlijk recht hebben gekregen van de voormalige eigenaar van de manege, vorderen dat gedaagde hen toestaat om hun mest op het terrein van de manege te blijven deponeren. Gedaagde, die sinds 1 oktober 1996 de dagelijkse leiding over de manege heeft, heeft het mestdepot begin april 2006 afgesloten en de toegang ontzegd aan eisers. De voorzieningenrechter oordeelt dat het onrechtmatig is om eisers niet toe te laten tot het mestdepot, gezien de omstandigheden en de geschiedenis van de afspraken tussen eisers en de voormalige eigenaar van de manege, alsook de kennis van gedaagde over deze afspraken.

De voorzieningenrechter overweegt dat eisers voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij hun mest niet op een andere manier kunnen afvoeren, en dat gedaagde ten tijde van de overdracht van de manege op de hoogte was van de afspraken over het deponeren van de mest. De rechter concludeert dat de overdracht van de manege aan gedaagde mogelijk bedoeld was om onder de gedoogverplichtingen jegens eisers uit te komen. De vordering van eisers wordt toegewezen, en gedaagde wordt veroordeeld om hen toegang te verlenen tot het mestdepot, met een dwangsom voor het geval zij hieraan niet voldoet. Tevens wordt gedaagde veroordeeld in de proceskosten van eisers.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 25 augustus 2006,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 06/799 van:
1. [eiser 1],
2. [eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers,
procureur mr. E.C. van Lent,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. D.G. Lasschuit.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 16 augustus 2006 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Eisers wonen aan de [a-straat] 41 te [Z]. [A] is directeur en enig aandeelhouder van Maatschappij tot exploitatie van bungalows en recreatieoorden [X-park] B.V., gevestigd te [Z] (hierna [X-park]). Op het perceel van [X-park] aan de [a-straat] 39 heeft [X-park] vanaf 1996 tot 1 april 2006 een manege met de naam [manege] geëxploiteerd. [A] woont op zijn perceel aan de [a-straat] 37.
1.3. In 1990 hebben eisers met de voormalig eigenaar van de aangrenzende percelen [a-straat] 37 en 39 de afspraak gemaakt dat eisers de mest van hun eigen paarden over de weg van de manege naar het mestdepot van de manege mochten vervoeren om de mest aldaar te storten. Het ging om ongeveer 3 kruiwagens per week. Ook nadat [X-park] eigenaar waren geworden van de genoemde percelen, bleven eisers mest deponeren op het mestdepot van de manege.
1.4. Op 6 september 1996 hebben eisers aan [X-park] een stukje grond (12 centiare) om niet overgedragen. [X-park] en [A] hadden om deze overdracht gevraagd om het stukje grond te kunnen gebruiken om de oprit van het perceel te verbreden.
1.5. Gedaagde, de dochter van [A], heeft sinds 1 oktober 1996 de dagelijkse leiding over de manege.
1.6. Vanaf medio 1999 hebben [A] en [X-park] bezwaar gemaakt tegen het deponeren van de mest door eisers op het mestdepot van de manege en hebben zij hierover meerdere kort geding procedures gevoerd.
1.7. Bij tussenvonnis van deze rechtbank van 29 juni 2005 is in de bodemprocedure tussen eisers en [A] en [X-park]- voor zover hier relevant - overwogen:
"Vast staat echter dat [eisers] in 1990 een persoonlijk recht is toegekend om hun mest op het mestdepot van de manege te deponeren. Dat recht is na verandering van eigenaar van het perceel niet gewijzigd. [X-park] heeft immers aanvankelijk toegestaan dat [eisers] hun mest op het mestdepot deponeerden."
1.8. Na het onder 1.7. bedoelde tussenvonnis heeft de rechtbank in haar eindvonnis van 15 februari 2006, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaard - kort gezegd - dat [X-park] dient te gehengen en gedogen dat eisers hun mest op het terrein van [X-park] blijven deponeren. De rechtbank heeft daarbij - voor zover hier relevant - overwogen dat vast staat dat de overdracht van het bedoelde stukje grond in september 1996 aan [X-park] is geschied onder de voorwaarde dat eisers in de toekomst gebruik mogen blijven maken van het mestdepot van de manege.
1.9. Met ingang van 1 april 2006 heeft [X-park] (de onderneming van) de manege overgedragen aan gedaagde. De notariële levering van het daarbij behorende perc[a-straat]es] heeft plaatsgevonden op 3 april 2006.
1.10. Begin april 2006 heeft gedaagde het mestdepot feitelijk voor eisers afgesloten en bij brief van 5 april 2006 heeft zij eisers vervolgens de toegang tot het terrein ontzegd.
2. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
Eisers vorderen na wijziging van eis -zakelijk weergegeven- gedaagde te veroordelen om te gehengen en te gedogen dat eisers hun mest op het terrein van de manege mogen blijven deponeren, op straffe van een dwangsom, met veroordeling van gedaagde in de proceskosten.
Daartoe voeren eisers onder meer het volgende aan. De afspraak tussen eisers en [X-park] met betrekking tot het deponeren van de mest kan worden gekwalificeerd als een kwalitatieve verbintenis althans een voor [X-park] obligatoire verbintenis. [X-park] is toerekenbaar tekort geschoten jegens eisers door het perceel aan gedaagde te leveren, zonder voornoemde verplichting jegens eisers over te dragen. Gedaagde handelt onrechtmatig jegens eisers door (welbewust) te profiteren van de voornoemde wanprestatie van [X-park]. Ten tijde van de eigendomsoverdracht was gedaagde op de hoogte van de verplichtingen van [X-park] jegens eisers en was zij zich volledig bewust van het feit dat zij deze verplichting niet zou overnemen. Gedaagde is namelijk sinds 1996 op de hoogte van het gebruiksrecht van eisers en heeft hier als bedrijfsleidster van de manege ook jarenlang uitvoering aan gegeven.
Eisers lijden schade door de ophopende berg mest op hun perceel.
Gedaagde voert gemotiveerd verweer dat hierna, voorzover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Nu eisers voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij hun mest niet (gemakkelijk) op een andere wijze kunnen afvoeren, acht de voorzieningenrechter de spoedeisendheid voldoende gegeven.
3.2. Met gedaagde is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat het persoonlijk recht van eisers om hun mest te deponeren bij de manege niet gekwalificeerd kan worden als een kwalitatieve verbintenis. Aan het ontstaan daarvan verbonden constitutieve vereisten is niet voldaan (artikel 6:252 BW). Aan de door eisers naar voren gebrachte stellingen in dit verband wordt dan ook voorbijgegaan.
3.3. Partijen twisten vervolgens over de vraag of gedaagde ten tijde van de overdracht van de manege op de hoogte was van de met [X-park] gemaakte afspraken over het deponeren van de mest. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord.
3.4. Het staat vast dat gedaagde sinds 1 oktober 1996 de dagelijkse leiding heeft over de manege en dat zij vanaf toen in ieder geval op de hoogte was van het feit dat eisers (wekelijks) mest kwamen brengen naar de manege. Voorts zijn er diverse kort geding procedures gevoerd tussen eisers en [X-park] en [A] over het deponeren van de mest. Gezien het voorgaande acht de voorzieningenrechter de stelling van gedaagde dat zij vóór de overdracht van de manege niet op de hoogte was van de afspraak over het deponeren van de mest, voorshands ongeloofwaardig. Hierbij is tevens in aanmerking genomen dat gedaagde de dochter is van de directeur van [X-park].
3.5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat, mede gezien de onder 3.4. genoemde omstandigheden, de stelling van gedaagde dat de overdracht van de manege aan gedaagde er op gericht is om onder de gedoogverplichtingen jegens eisers uit te komen, niet van waarschijnlijkheid ontbloot is. Daar komt bij dat gedaagde "weinig met eisers op heeft" en dat de overdracht van de manege per 1 april 2006 wel zeer kort na het onder punt 1.8. genoemde vonnis van 15 februari 2006 heeft plaatsgevonden. Dat [X-park] en gedaagde zouden hebben afgesproken dat [X-park] de manege na 10 jaar aan gedaagde zou overdragen, maakt het voorgaande evenmin anders.
3.6. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen, acht de voorzieningenrechter het onder de gegeven omstandigheden onrechtmatig om eisers niet toe te laten tot het mestdepot van de manege. Of [X-park] wanprestatie heeft gepleegd door de manege aan gedaagde te verkopen zonder daarbij tevens het gebruiksrecht ter zake het deponeren van de mest over te dragen, kan gezien het voorgaande in het midden blijven. De vordering van eisers zal worden toegewezen, op de hierna vermelde wijze.
3.7. De op te leggen dwangsom zal worden gemaximeerd en er zal worden bepaald dat deze vatbaar is voor matiging door de rechter, voor zover handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, zulks mede in aanmerking genomen de mate waarin aan de veroordeling is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid daarvan.
3.8. Gedaagde zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
gebiedt gedaagde om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis te gehengen en te gedogen dat eisers zich op elk tijdstip van de week ongehinderd kunnen bewegen van hun perceel tot het mestdepot op het terrein van gedaagde teneinde hun mest aldaar op de gebruikelijke wijze te deponeren;
veroordeelt gedaagde tot betaling aan eisers van een dwangsom van € 250,-- voor elke dag of gedeelte van een dag dat zij deze veroordeling niet naleeft, met een maximum van € 10.000,--;
bepaalt dat bovenstaande dwangsom vatbaar is voor matiging op de wijze zoals onder rechtsoverweging 3.7. is vermeld;
veroordeelt gedaagde in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van eisers begroot op € 1.148,87, waarvan € 816,-- aan salaris procureur, € 248,-- aan griffierecht en € 84,87 aan dagvaardingskosten;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en uitgesproken ter openbare zitting van 25 augustus 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.
az