ECLI:NL:RBSGR:2006:AY6841

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 april 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/1777 AW
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag en vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 27 april 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister, waarbij hem eervol ontslag was verleend uit zijn functie als 'shared services adviser personele aangelegenheden'. Dit ontslag was verleend op grond van artikel 99, lid 1, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR). De rechtbank heeft de zaak behandeld op 13 april 2006, waarbij de eiser in persoon verscheen, bijgestaan door een gemachtigde, en de verweerder vertegenwoordigd werd door een gemachtigde van de minister.

De rechtbank oordeelde dat de eiser niet recht had op vergoeding van de integrale kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand. De rechtbank baseerde haar oordeel op de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank stelde vast dat de forfaitaire vergoeding als uitgangspunt geldt en dat de eiser niet had aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van dit systeem rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had aangetoond dat de minister in vergelijkbare zaken de volledige kosten van rechtsbijstand had vergoed.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan door mr. G.P. Kleijn, in aanwezigheid van de griffier mr. E. Witvoet. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
derde afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 05/1777 AW
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[naam], wonende te [woonplaats], eiser,
en
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder.
I. Ontstaan en loop van het geding
1. Bij brief van 16 maart 2005 is beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 4 februari 2005.
2. De zaak is op 13 april 2006 ter zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen bijgestaan door [gemachtigde].
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam], gemachtigde van de minister.
II. Regelgeving
Algemeen Rijksambtenarenreglement
" Artikel 99
1. Aan de ambtenaar in vaste dienst kan ook op andere gronden dan die in artikel 98 zijn geregeld of waarnaar in dat artikel wordt verwezen, ontslag worden gegeven. Dat ontslag wordt eervol verleend."
De Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bevat onder meer de volgende bepalingen:
" Artikel 7:15
1. (...)
2. De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Artikel 243, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is van overeenkomstige toepassing.
3. Het verzoek wordt gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. Het bestuursorgaan beslist op het verzoek bij de beslissing op het bezwaar.
4. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
Artikel 8:75
1. De rechtbank is bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank, en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De artikelen 7:15, tweede tot en met vierde lid, (...) zijn van toepassing. (...)
Het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) luidt als volgt:
" Artikel 1
Een (...) vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of 7:28, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan uitsluitend betrekking hebben op:
a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
Artikel 2
1. Het bedrag van de kosten wordt bij de uitspraak, onderscheidenlijk de beslissing op het bezwaar of het administratief beroep als volgt vastgesteld:
a. ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a: overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief;
(...)
3. In bijzondere omstandigheden kan van het eerste lid worden afgeweken."
III. Motivering
1. Bij besluit van 31 maart 2004 is eiser per 1 april 2004 eervol ontslag verleend uit zijn functie "shared services adviser personele aangelegenheden" op grond van artikel 99, lid 1, van het ARAR. Dit besluit is na het maken van bezwaar op 29 april 2004 overeenkomstig het advies van de Adviescommissie Bezwaarschriftenprocedure Personeel OCW van 29 september 2004 (hierna: het advies) bij beslissing van 26 januari 2005 herroepen en het dienstverband met eiser is met terugwerkende kracht per 1 april 2004 hersteld. Voorts is een vergoeding van kosten verband houdend met het bezwaar toegekend tot een bedrag van € 644 (op basis van 2 procespunten, te weten voor het opstellen van het bezwaarschrift en voor het optreden ter zitting).
2. Het beroep beperkt zich tot de vraag of verweerder gehouden was ten aanzien van eiser onder toepassing van artikel 2, derde lid, van het Bpb de integrale kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand te vergoeden. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend en heeft het volgende overwogen.
3. In de in de Awb en het Bpb neergelegde systematiek van vergoeding van kosten van rechtsbijstand geldt als uitgangspunt dat de hoogte van deze vergoeding wordt bepaald op grond van het in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bpb juncto de bijlage bij dat Bpb uit opgenomen forfaitaire systeem. Ingevolge het derde lid van artikel 2 kan in bijzondere omstandigheden van dit systeem worden afgeweken. Waar de forfaitaire vergoeding als uitgangspunt geldt, zal een rechtzoekende die aanspraak wil maken op een ruimere vergoeding, daarom expliciet moeten verzoeken. Bij gebreke van een dergelijk verzoek mag een bestuursorgaan er vanuit gaan dat een verzoek om vergoeding van proceskosten enkel ziet op toepassing van het forfaitaire systeem (CBB 13 mei 2005, AB 2005, 414).
4. Uit de gedingstukken blijkt dat eiser aanvankelijk in bezwaar niet heeft verzocht om een integrale proceskostenvergoeding. Pas in een brief van 4 januari 2005 (HRM/2005/787) waarin verweerder de kernpunten van een gesprek met eiser van 3 januari 2005 bevestigt ligt een dergelijk verzoek besloten. Bij punt 5 staat dat de gemachtigde van eiser verweerder inzicht verschaft in de door hem ten behoeve van deze zaak gemaakte kosten van juridische ondersteuning en dat het ministerie geen uitspraak bij voorbaat doet over een vergoeding van kosten die verder gaat dan de standaard-proceskostenvergoeding. Bij brief van 10 februari 2005 heeft eiser verzocht om een bedrag van € 7.045,43 + BTW te vergoeden.
5. In artikel 2, derde lid, van het Bpb is neergelegd dat in bijzondere omstandigheden kan worden afgeweken van het bepaalde in het eerste lid van artikel 2 van het Bpb. De toelichting bij het Bpb vermeldt dat in uitzonderlijke gevallen strikte toepassing van de regeling onrechtvaardig kan uitpakken en dat de rechter of het bestuursorgaan in bijzondere omstandigheden de volgens het Bpb berekende vergoeding kan verhogen of verlagen. Benadrukt wordt dat het werkelijk gaat om uitzonderingen en als voorbeeld wordt genoemd een geval waarin de burger door gebrekkige informatieverstrekking door de overheid op uitzonderlijk hoge kosten voor het verzamelen van het benodigde feitenmateriaal is gejaagd. Voorts wordt in de toelichting opgemerkt dat de kostenveroordeling niet bedoeld is als volledige schadevergoeding, maar als een tegemoetkoming in de kosten.
6. In zijn beroepschrift en toelichting ter zitting heeft eiser een schets gegeven van het verloop van de communicatie tussen hem en verweerder over ontwikkelingen betreffende zijn arbeidsverhouding tot aan de beslissing op bezwaar. Die door eiser als onzuiver of onzorgvuldig gekwalificeerde omstandigheden tezamen bezien kan de rechtbank niet als bijzondere omstandigheden aanmerken die tot afwijking van de limitatieve en forfaitaire tarieven nopen. Van een uitzonderlijk geval als bedoeld in de toelichting van het Bpb is hier geen sprake. Niet kan worden vastgesteld dat verweerder willens en wetens een onrechtmatig besluit jegens eiser heeft genomen en dat tegen beter weten in hangende bezwaar heeft gehandhaafd of zonder enige grond eiser heeft gebracht in een positie waarin van hem processuele inspanningen werden gevergd waardoor hij op uitzonderlijk hoge kosten is gejaagd. Daarbij heeft gewogen dat uit advies, dat onderdeel uitmaakt van het op dit punt niet bestreden besluit, blijkt dat eisers rechtspositionele problemen hem in enige mate toe te rekenen zijn geweest omdat eiser vanuit zijn functie en achtergrond had moeten weten dat zijn plaatsing per 1 januari 2004 op de functie "shared services adviser personele aangelegenheden" niet conform de regels was en juist is dat hij het departement door acceptatie van de plaatsing voor het voldongen feit heeft geplaatst dat hem een vaste aanstelling moest worden verleend.
De proceskostenregeling heeft als uitgangspunt dat de vergoeding wordt vastgesteld aan de hand van forfaitaire bedragen. Eiser is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat dit uitgangspunt zich niet verdraagt met het beginsel van equality of arms.
7. Eiser is er niet in geslaagd om aan te tonen dat verweerder in met zijn zaak vergelijkbare zaken de volledige kosten van rechtsbijstand heeft vergoed. Vergoeding van kosten van rechtsbijstand als onderdeel van de in het kader van een exittraject overeengekomen ontslagvergoeding kan niet op een lijn worden gesteld met een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Bpb.
8. Het beroep is derhalve ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
IV. Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
Verklaart het beroep ongegrond.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. G.P. Kleijn en in het openbaar uitgesproken op
27 april 2006, in tegenwoordigheid van de griffier mr. E. Witvoet.