ECLI:NL:RBSGR:2006:AY6645

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/28807, e.v.
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het mvv-vereiste in het kader van medische noodsituaties en schrijnende omstandigheden

In deze zaak gaat het om een aanvraag voor een verblijfsvergunning door eiseres en haar gezin, die afkomstig zijn uit Servië en Montenegro. De rechtbank heeft op 4 juli 2006 uitspraak gedaan in de bodemzaak, waarin de aanvragen van eisers zijn afgewezen op grond van het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Eiseres stelt dat zij vanwege haar medische situatie vrijgesteld dient te worden van het mvv-vereiste, omdat adequate medische behandeling in haar land van herkomst niet mogelijk is. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres en haar gezin te maken hebben met ernstige psychische problemen en dat de draagkracht van het gezin minimaal is. De rechtbank oordeelt dat de verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de bijzondere omstandigheden van eiseres en haar gezin, waaronder de psychische problematiek en de noodzaak voor een veilige behandelingsomgeving. De rechtbank concludeert dat de bestreden besluiten niet zorgvuldig zijn voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank verklaart de beroepen gegrond, vernietigt de besluiten van de verweerder en draagt deze op om binnen zes weken opnieuw te beslissen op de bezwaarschriften van eisers, met inachtneming van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittinghoudende te Utrecht
Sector bestuursrecht
zaaknummers: AWB 05/28807, 05/28813, 05/29620, 05/29623, 05/29627 BEPTDN
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van vreemdelingenzaken d.d. 4 juli 2006
inzake
[eiseres], geboren op [geboortedatum] 1961,
eiseres,
[eiser], geboren op [geboortedatum] 1963,
eiser,
alsmede hun drie minderjarige kinderen:
[minderjarig kind 1], geboren op [geboortedatum] 1989,
[minderjarig kind 2], geboren op [geboortedatum] 1992,
[minderjarig kind 3], geboren op [geboortedatum] 1993,
Allen Burgers van Servië en Montenegro,
eisers,
gemachtigde: mr. drs. P.B.Ph.M. Bogaers, advocaat te Nieuwegein,
tegen besluiten van
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
verweerder,
gemachtigde: mr. R.A.B. van Steijn, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag.
Inleiding
1.1 Op 13 juni 2002 hebben eiseres en haar minderjarige kinderen een aanvraag om een verblijfsvergunning ingediend. Eiser heeft dit bij aanvraag van 19 augustus 2002 gedaan. De aanvraag van eiseres is bij besluit van 2 september 2002 afgewezen, die van eiser bij besluit van 8 oktober 2002 en die van de minderjarige kinderen bij besluit van 17 oktober 2002. De tegen voornoemde besluiten ingediende bezwaarschriften zijn door verweerder bij separate beslissingen van 10 juni 2006 ongegrond verklaard. Eisers hebben tegen de beslissingen van 10 juni 2006 beroepen bij deze rechtbank ingesteld.
1.2 Eisers hebben de rechtbank tevens verzocht bij wijze van voorlopige voorzieningen te bepalen dat uitzetting achterwege dient te blijven, totdat op de beroepen is beslist.
1.3 Bij brief van 12 mei 2006 hebben eisers voornoemde verzoeken om een voorlopige voorziening te treffen ingetrokken.
1.4 De gedingen zijn behandeld ter zitting van 23 mei 2006, waar eisers in persoon zijn verschenen. Eisers en verweerder hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht.
Overwegingen
2.1 In geschil is of eisers in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.
2.2 Eiseres legt aan de aanvraag ten grondslag dat zij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning met als doel: "het ondergaan van medische behandeling". Eiser beoogt met zijn aanvraag verblijf bij zijn partner en de minderjarige kinderen beogen gezinshereniging bij ouders. De door eiser en de drie minderjarige kinderen ingediende aanvragen hebben een van het verblijfsrecht van eiseres afhankelijk karakter.
2.3 Verweerder heeft de bestreden beslissingen, voor zover hier van belang en samengevat, doen steunen op de volgende overwegingen. Eisers aanvragen zijn afgewezen vanwege de omstandigheid dat zij niet beschikken over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) die overeenkomt met de verblijfsdoelen waarvoor de verblijfsvergunningen zijn aangevraagd. Eiseres komt niet in aanmerking voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) nu uit het advies van 9 november 2004 van het Bureau Medische Advisering (BMA) blijkt dat zij in staat wordt geacht te reizen naar het land van herkomst en dat aldaar behandelmogelijkheden beschikbaar zijn. Evenmin komt eiseres op grond van artikel 3.71, vierde lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) in aanmerking voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Wegens het afhankelijke karakter van het beoogde verblijf van eiser en de drie minderjarige kinderen komen hun aanvragen niet voor inwilliging in aanmerking. Voorts is niet gebleken van dermate schrijnende omstandigheden dat op grond van de inherente afwijkingsbevoegdheid aan eisers een verblijfsvergunning dient te worden verleend.
2.4 Eisers bestrijden deze besluiten en voeren daartegen -zeer kort samengevat- aan dat eiseres vanwege haar medische gesteldheid van het mvv-vereiste dient te worden vrijgesteld omdat adequate medische behandeling in het land van herkomst onmogelijk is. Eisers dienen dan ook in het bezit te worden gesteld van de verzochte verblijfsvergunning. Verder zijn eisers van mening dat zij vanwege hun schrijnende situatie in het bezit dienen te worden gesteld van een verblijfsvergunning ‘conform beschikking minister’ waarbij een beroep op een identieke zaak van de familie [naam familie] wordt gedaan.
2.5 Ingevolge artikel 13 Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd, indien –voor zover hier van belang– internationale verplichtingen dan wel klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
2.6 Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw worden afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd. Ingevolge artikel 16, tweede lid, Vw kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de toepassing van de gronden, bedoeld in het eerste lid.
2.7 In artikel 17, eerste lid, Vw is een aantal categorieën vreemdelingen genoemd waarvan de aanvraag niet wordt afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv.
2.8 Ingevolge artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, Vw valt daaronder de vreemdeling voor wie het gelet op diens gezondheidstoestand niet verantwoord is om te reizen.
2.9 Ingevolge artikel 3.71, eerste lid, Vb wordt de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw, afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv.
Ingevolge artikel 3.71, vierde lid, Vb kan de Minister het eerste lid buiten toepassing laten, voorzover toepassing daarvan naar zijn oordeel kan leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (de hardheidsclausule).
De rechtbank overweegt als volgt.
2.10 In geschil is of eiseres in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, Vw of dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 3.71, vierde lid, Vb. Voorts is in geschil of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat eisers niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning ex artikel 3.4, derde lid, Vb.
2.11 Het BMA-advies van 9 november 2004, dat verweerder ten grondslag heeft gelegd aan zijn beslissing, is een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van zijn bevoegdheden. Indien een zodanig advies op onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld, mag de minister bij de besluitvorming op aanvragen om toelating in beginsel van zulk advies uitgaan.
In voormeld BMA-advies is met betrekking tot de vraag (1b) wat de aard van de klachten van eiseres is het volgende opgenomen: “zij heeft veel lichamelijke klachten, maar daarnaast psychische klachten zoals somberheid, sterk verhoogde prikkelbaarheid, nachtmerries, niet tot activiteiten kunnen komen, schuldgevoelens en angst. De klachten worden toegeschreven aan een posttraumatische stressstoornis, een psychiatrische aandoening, die gepaard gaat met o.a. angst, depressiviteit en herbeleving van doorgemaakte (psycho)trauma’s in het verleden. Zij lijdt tevens onder een zeer belaste gezinssituatie, daar haar echtgenoot en 3 kinderen eveneens te kampen hebben met psychische problemen.”
In antwoord op de vraag naar de medische behandeling (vraag 2b) staat onder meer vermeld dat eiseres en haar gezin worden begeleid door hulpverleners van Atrecht Geestelijke Gezondheidszorg (…) Verder staat het volgende vermeld: “De draagkracht van het gezin wordt als minimaal ingeschat. In de medische correspondentie wordt gesteld, dat bij terugkeer naar [plaats van herkomst] er een groot risico voor decompensatie van het gezin en de afzonderlijke gezinsleden bestaat, waarbij voor serieus geweld binnen het gezin moet worden gevreesd’.
Op de vraag (3a) of dergelijke klachten in het land van herkomst of het land waarnaar verwijdering zal plaatsvinden worden behandeld wordt het volgende beantwoord: “uitgaande van de beschikbare informatie m.b.t. de therapiemogelijkheden in het land van herkomst/land van eventuele verwijdering, concludeer ik op basis van de faxen 3228 en 3270, dat in Joegoslavië behandeling voor een patiënt met klachten als gevolg van een posttraumatische stressstoornis mogelijk is. Genoemd worden het Clinical Center van Montenegro te Podgorica, het Clinical Center of Serbia te Belgrado en het University Clinical Center Prishtina te Kosovo. De door betrokkene gebruikte medicijnen of equivalenten zijn verkrijgbaar.”
Over het effect bij het uitblijven van behandeling staat (vraag 4a) in het BMA-advies het volgende: “Betrokkene heeft ernstige psychische klachten als gevolg van een posttraumatische stressstoornis, een belaste gezinssituatie en een onzekere verblijfsstatus. In het dossier wordt geen melding gemaakt van een opname in een psychiatrische ziekenhuis of een poging tot suïcide in de voorgeschiedenis. De psychische draagkracht van haar en het gezinssysteem wordt als minimaal ingeschat. Toename van de stress, wat zich bij uitblijven van de behandeling of een negatieve beslissing en/of uitzetting zal voordoen, kan leiden tot psychische decompensatie met ernstige geestelijke schade als gevolg. Er is dan sprake van een medische noodsituatie op korte termijn”.
Tot slot wordt eiseres blijkens het BMA-advies in staat geacht te reizen met gangbare vervoermiddelen. Eiseres moet gedurende de reis beschikking hebben over de voor haar voorgeschreven medicatie.
2.12 De rechtbank overweegt dat gelet op hetgeen door eiseres hierover is aangevoerd en het gestelde in het BMA-advies verweerder ervan uit heeft kunnen gaan dat eiseres gelet op haar gezondheidssituatie in staat is te reizen. Het beroep op artikel 17, eerste lid, onderdeel c, Vw faalt derhalve.
2.13 De rechtbank constateert dat zoals uit het BMA-advies blijkt dat voor eiseres behandeling noodzakelijk is en dat deze in het land van herkomst mogelijk is. Hetgeen is aangevoerd omtrent het niet aanwezig zijn van adequate behandeling in Kosovo is hier niet van belang omdat dit niet het land is waarnaar eiseres terug zou moeten keren. Ook hetgeen door eiseres is gesteld over de informatie waarop verweerder zich baseert of behandeling mogelijk is brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
2.14 De rechtbank acht echter gelet op alle bijzondere omstandigheden van eiseres het navolgende van belang. Naast hetgeen in het BMA-advies mede op basis van informatie van de behandelend psychiater M. Theulen is verwoord, heeft deze psychiater nog nadere informatie verstrekt bij brief van 24 januari 2005. In die brief staat onder meer het volgende vermeld: (…) “Patiënte zelf heeft weliswaar ziektebesef maar nauwelijks het vertrouwen wat nodig is om ook daadwerkelijk hulp te vragen. Dit nog los van het feit dat ook haar ziekte-inzicht beperkt is. De relatie bijvoorbeeld tussen de lichamelijke klachten en de posttraumatische stressstoornis herkent ze maar moeizaam. De kans dat ze in haar land van herkomst adequate gezondheidszorg verkrijgt acht ik gering. Daardoor is het risico groot dat haar gezondheid verslechtert.” Deze informatie in samenhang met de in het BMA-advies vermelde klachten van eiseres, de constateringen dat alle gezinsleden hebben te kampen met psychische problemen en hiervoor onder behandeling zijn (welke urgent en noodzakelijk is) en dat de draagkracht van het gezin als minimaal wordt ingeschat brengt de rechtbank tot het oordeel dat er sprake is van een bijzondere situatie. In de geschetste situatie van eiseres is naar het oordeel van de rechtbank niet alleen van belang of medische behandeling in het land van herkomst mogelijk is, maar ook of eiseres gelet op haar medische situatie in staat is deze behandeling daadwerkelijk te zoeken en te verkrijgen Uit de voormelde informatie blijkt dat gelet op de psychische problematiek eiseres hiertoe niet dan wel onvoldoende in staat is en ook de andere gezinsleden haar onvoldoende kunnen bijstaan.
Daarnaast is verweerder in het kader van de vraag of adequate medische behandeling mogelijk is in het land van herkomst in het bestreden besluit deels voorbij gegaan aan de brief van de hierboven genoemde psychiater van 18 oktober 2004 waarin onder meer staat dat het belangrijk is dat de medische behandeling van eiseres in een veilige situatie plaatsvindt en dat zij pas langzamerhand de behandeling als veilig gaat ervaren. Naar aanleiding van de brief van de gemachtigde van eisers van 6 december 2004 wordt in de brief van het BMA van 27 januari 2005 op de volgende wijze ingegaan op de relevantie van een veilige situatie in het land van herkomst: “De opmerking van mr. Bogaers ten aanzien van een veilige situatie van betrokkene en de relatie daarvan met een zinvolle therapie is uiteraard relevant. De beantwoording van de vraag of betrokkene bij uitwijzing op een veilige situatie kan rekenen behoort echter niet tot de competentie van de medisch adviseur. Indien in deze opvattingen van de gemachtigde leiden tot een verandering van de werkinstructie en kaders, neem ik aan, dat u ons terzake informeert”. In het bestreden besluit wordt ten onrechte niet ingegaan op het gegeven dat het BMA heeft geconstateerd dat een veilige situatie uiteraard relevant is voor een zinvolle therapie. Het ligt op de weg van verweerder om gemotiveerd te overwegen of het voorgaande aanleiding is om eiseres vrij te stellen van het mvv-vereiste. Het voorgaande kan niet, zoals verweerder in het verweerschrift heeft neergelegd, afgedaan worden met het standpunt dat asielgerelateerde gronden geen rol kunnen spelen bij onderhavige aanvraag nu het begrip “veiligheid” dient te worden opgevat in de zin van een omgeving waarin therapie zinvol kan worden gegeven, hetgeen niet per definitie hetzelfde is als een veilige situatie die bij de beoordeling van een asielvergunning een rol kan spelen. De rechtbank acht hierbij van belang dat uit de vertaling van de door eiseres overgelegde verklaring van de neuropsychiater dr. H. Kalac van 19 juli 2004 blijkt dat voor een adequate behandeling adequate sociale omstandigheden nodig zijn. En dat deze in Rozaje (200km van Podgorica de plaats waar psychiatrische behandeling blijkens het BMA-advies mogelijk is) niet aanwezig zijn.
2.15 Gelet op het voorgaande is het BMA-advies niet gebaseerd op alle beschikbare medische informatie en heeft verweerder niet alle informatie betrokken bij het bestreden besluit. Zoals eveneens uit het voorgaande blijkt heeft verweerder het besluit om eiseres en daarmee samenhangend eiser en de kinderen niet vrij te stellen van het mvv-vereiste onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
2.16 Verweerder heeft in het bestreden besluit de situatie van eisers als niet zodanig schrijnend beoordeeld dat op die grond afgeweken zou moeten worden van verweerders beleid. Eisers hebben gesteld dat zij in aanmerking dienen te komen van een verblijfsvergunning ex artikel 3.4, derde lid, Vb. In dit kader hebben eisers in nadere beroepsgronden op 28 april 2006 een beroep op het gelijkheidsbeginsel gedaan en daarbij gewezen op de familie [naam familie] die zich in identieke omstandigheden bevindt en vanwege schrijnendheid een verblijfsvergunning hebben gekregen. Eisers hebben ter onderbouwing van hun standpunt een brief van verweerder van 5 april 2006 aan genoemde familie overgelegd waarin verweerder schrijft tot de conclusie te zijn gekomen dat er sprake is van een schrijnende situatie. Tevens wordt in die brief de familie opgeroepen zo spoedig mogelijk een verblijfsvergunning met als verblijfsdoel “verblijf als vreemdeling in wiens verblijf wegens bijzondere, schrijnenden omstandigheden wordt berust” aan te vragen waarbij zij wordt vrijgesteld van het mvv-vereiste, het middelenvereiste niet wordt tegengeworpen en wordt meegedeeld dat geen leges verschuldigd zijn.
De rechtbank is van oordeel dat eisers een gemotiveerd beroep hebben gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Verweerder heeft ter zitting medegedeeld dat geen sprake is van gelijke gevallen aangezien de hierboven genoemde familie op grond van WBV 2005/46 zijn vrijgesteld van het mvv-vereiste en zij een lange tijd in Nederland hebben verbleven en de kinderen in Nederland zijn geboren. De omstandigheid dat de hierboven genoemde familie wel is vrijgesteld van het mvv-vereiste kan naar het oordeel van de rechtbank geen grond zijn ter onderbouwing van het standpunt dat in dit geval geen sprake is van gelijke gevallen. Immers eisers zouden, indien verweerder van oordeel is dat hun situatie dermate schrijnend is, ook op grond van WBV 2005/46 vrijgesteld kunnen worden van het mvv-vereiste. Dat de kinderen van eisers niet in Nederland geboren zijn, kan tot de conclusie leiden dat er geen sprake is van gelijke gevallen. Echter dit maakt de motivering van verweerders besluit om de situatie van eisers niet als schrijnend aan te merken nog niet inzichtelijk. De zware medische problematiek van eiseres en de problemen van de overige gezinsleden zijn op grond van de thans beschikbare informatie in vergelijking met de familie [naam familie] ernstiger. Niet kenbaar is waarom het niet geboren zijn van de kinderen van eisers in Nederland doorslaggevend is bij de beoordeling van de schrijnendheid. Verweerder heeft dan ook onvoldoende kenbaar gemotiveerd waarom in het geval van eisers geen sprake is van een schrijnende situatie. Ook op deze grond is het beroep gegrond. Verweerder dient bij een nieuw te nemen besluit mede in de beoordeling te betrekken de omstandigheid dat eisers reeds vanaf 1998 in Nederland hebben verbleven, de ernstige medische gesteldheid van eiseres, de medische situatie van de rest van het gezin en het feit dat de familie sinds 1995 niet meer naar hun land van herkomst is teruggekeerd.
2.15 Reeds gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de bestreden beschikking ten aanzien van eiseres niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd. Het beroep van eiseres is dan ook gegrond en daarmee, gelet op de afhankelijkheid van het verblijfsdoel met dat van eiseres, zijn ook de beroepen van eiser en de minderjarige kinderen gegrond. De besluiten zullen worden vernietigd vanwege strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 Awb. De overige grieven van eisers behoeven derhalve geen nadere bespreking. Verweerder zal worden opgedragen nieuwe beschikkingen te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
2.16 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. De kosten zijn op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 322,-). Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
2.17 Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder het betaalde griffierecht ad € 276,- dient te vergoeden.
Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING
De rechtbank:
verklaart de beroepen gegrond;
vernietigt de bestreden besluiten;
draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak opnieuw te beslissen op de bezwaarschriften van eisers, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht, moet voldoen;
wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eisers betaalde griffierecht ad € 276,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Ebbens, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2006, in tegenwoordigheid van mr. A. Bouteibi als griffier.
de griffier
de rechter
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.