RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 05 / 8101
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 4 juli 2006
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1971, van Turkse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. drs. A. Hol , advocaat te Haarlem,
de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
verweerder,
gemachtigde: mr. J.M. Kobus, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1.1 Eiser heeft op 18 april 2000 een aanvraag ingediend om te worden toegelaten als vluchteling. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 12 oktober 2000, uitgereikt op 1 november 2000, afgewezen. Het besluit strekt tevens tot het niet verlenen van een vergunning tot verblijf wegens klemmende redenen van humanitaire aard. Eiser heeft tegen dit besluit op 27 november 2000 bezwaar gemaakt. Op verzoek van verweerder heeft de Minister van Buitenlandse Zaken op 4 juli 2003 een individueel ambtsbericht uitgebracht. Bij besluit van 31 januari 2005 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard, waarbij de aanvraag is aangemerkt als een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser heeft tegen het besluit op bezwaar op 22 februari 2005 beroep ingesteld. Eiser heeft op 22 februari 2005 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Bij uitspraak van 30 mei 2005 (AWB 05/8102) heeft deze rechtbank en nevenzittingsplaats het verzoek toegewezen en verweerder verboden eiser uit te zetten tot uitspraak is gedaan op het beroepschrift van 22 februari 2005.
1.2 Op 21 juli 2005 heeft deze rechtbank en nevenzittingsplaats de Minister van Buitenlandse Zaken verzocht om inzage in de onderliggende stukken van het individueel ambtsbericht van 4 juli 2003.
1.3 Op 3 augustus 2005 zijn de onderliggende stukken van de Minister van Buitenlandse Zaken ter griffie ontvangen. Daarbij is met een beroep op artikel 8:29, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) verzocht om geheimhouding van bepaalde gedeelten van de onderliggende stukken. Naar aanleiding van de door deze rechtbank en nevenzittingsplaats bij brief van 14 september 2005 gestelde vragen omtrent de vertrouwelijkheid van bepaalde passages, heeft de Minister van Buitenlandse Zaken een nadere motivering gegeven.
1.4 Bij beslissing van 1 november 2005 heeft deze rechtbank en nevenzittingsplaats bepaald dat de beperking van de kennisneming van bepaalde gedeelten van genoemde stukken gerechtvaardigd is.
1.5 Zowel de gemachtigde van eiser als van verweerder hebben toestemming verleend om mede op grondslag van de onderliggende stukken uitspraak te doen.
1.6 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 14 maart 2006. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Op 1 april 2001 is de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in werking getreden en de voordien geldende Vreemdelingenwet (Vw oud) ingetrokken. Nu het primaire besluit is bekendgemaakt voor 1 april 2001, is ingevolge de artikelen 117 en 118 Vw zowel op de behandeling van de aanvraag en het bezwaar alsmede ten aanzien van de mogelijkheid enig rechtsmiddel tegen dat besluit aan te wenden het voor 1 april 2001 geldende recht van toepassing. De rechtbank toetst het bestreden, na 1 april 2001 genomen besluit, materieel aan het nieuwe vreemdelingenrecht.
2.3 Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend op de in artikel 29 Vw genoemde gronden.
2.4 Ingevolge artikel 31 Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
2.5 Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag het volgende aangevoerd. Eiser is afkomstig uit Adiyaman, Turkije, en behoort tot de Koerdische bevolkingsgroep. In 1993 heeft eiser vier maanden vastgezeten wegens het verscheuren van de Turkse vlag. Hij heeft aan die detentie epilepsie en depressies overgehouden. Van april 1995 tot november 1997 is eiser wederom gedetineerd geweest, ditmaal op verdenking van steun aan de Partiya Karkari Kurdistan (PKK). Eiser is in die periode mishandeld. In november 1997 is hij zonder voorwaarden vrijgelaten. Eiser heeft zich nooit met de PKK ingelaten, maar was wel sympathisant van de Hadep-partij. Van 1992 tot zijn vertrek heeft hij voor deze partij pamfletten opgehangen. Ook nam hij deel aan officiële bijeenkomsten. Op 15 januari 2000 is eiser weer opgepakt en vijf dagen vastgehouden en gemarteld. Hem is verteld dat hij is opgepakt vanwege zijn deelname aan bijeenkomsten van de Hadep-partij en vanwege het ophangen van pamfletten. Na vijf dagen is eiser vrijgelaten onder de voorwaarde dat hij geen Hadep-bijeenkomsten meer zou bijwonen en geen pamfletten meer zou plakken. Eiser is na zijn vrijlating doorgegaan met het organiseren van bijeenkomsten van de Hadep-partij in de dorpen. Hij is niet meer naar huis gegaan, maar heeft uit telefonisch contact vernomen dat de politie regelmatig naar hem kwam informeren.
2.6 In bezwaar heeft eiser een brief van 12 juli 2002 overgelegd van de commandant van de gendarmerie van Adiyaman aan de Hoofdofficier van Justitie in Adiyaman. Hierin wordt toestemming gevraagd om het huis van eiser te doorzoeken, omdat vernomen is dat zich in het huis illegale publicaties bevinden. Eiser is in die brief aangeduid als persoon die hulp verleent en diensten aanbiedt aan de terreurorganisatie PKK. Ook heeft eiser een verklaring overgelegd van de muhtar (wijkhoofd) van 28 mei 2002, waarin is gemeld dat eiser wordt gezocht door veiligheidstroepen van de staat.
2.7 In het bestreden besluit is overwogen dat aan de documenten die eiser in bezwaar heeft ingebracht geen enkele waarde kan worden toegekend, gelet op de onderzoeksresultaten van het individuele ambtsbericht. Dit bevestigt, aldus verweerder, de ongeloofwaardigheid van het asielrelaas, zoals verwoord in het primaire besluit. Dat geldt temeer daar uit genoemd onderzoek is gebleken dat eiser niet wordt gezocht of strafrechtelijk wordt vervolgd in Turkije.
2.8 Eiser heeft in beroep de inhoud van voornoemd individueel ambtsbericht gemotiveerd betwist. Tevens heeft eiser een arrestatiebevel op zijn naam en gedateerd op 12 juli 2002 overgelegd.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.9 Bij beoordeling door de minister van het asielrelaas gaat het meestal niet om de vraag, of en in hoeverre de verklaringen over de feiten die de asielzoeker aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd als vaststaand moeten worden aangenomen. De asielzoeker is immers veelal niet in staat en van hem kan ook redelijkerwijs niet worden gevergd zijn relaas overtuigend met bewijsmateriaal te staven. Om de asielzoeker, waar dat probleem zich voordoet, tegemoet te komen teneinde toch een adequate beoordeling van de aanvraag in het licht van de toepasselijke wettelijke voorschriften te kunnen verrichten, pleegt de minister blijkens het gestelde in paragraaf C1/1 sub 2 en paragraaf C1/3 sub 2.2 en 3.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 het relaas en de daarin gestelde feiten voor waar aan te nemen, indien de asielzoeker alle hem gestelde vragen zo volledig mogelijk heeft beantwoord en het relaas op hoofdlijnen innerlijk consistent en niet onaannemelijk is en strookt met wat over de algemene situatie in het land van herkomst bekend is. Bovendien geldt daarvoor als vereiste dat zich geen van de in artikel 31, tweede lid, onder a tot en met f, Vw opgesomde omstandigheden die afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van de asielzoeker voordoet.
2.10 De rechtbank stelt vast dat verweerder niet de in artikel 31, tweede lid, onder a tot en met f, Vw opgesomde omstandigheden aan eiser heeft tegengeworpen.
2.11 Uit het bestreden besluit, waarin het besluit in primo is herhaald en ingelast, blijkt dat verweerder de geloofwaardigheid van eisers verklaringen over hetgeen hem in de jaren negentig is overkomen niet betwist. Verweerder hecht echter geen geloof aan eisers verklaringen dat hij in januari 2000 gedetineerd is geweest in verband met zijn activiteiten voor de Hadep-partij.
2.12 Verweerder heeft zijn oordeel dat dit onderdeel van eisers relaas ongeloofwaardig is mede gebaseerd op het individueel ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 4 juli 2003. Hierin is - voor zover van belang - het volgende opgenomen:
“Het door betrokkene in kopie overgelegde document van de gendarmerie in Adiyaman (gedateerd 12 juli 2002) is geen afschrift van een authentiek document. (...)
Het document afgegeven op 28 mei 2002 door de muhtar (wijkhoofd) van Yevi Sanayi Mahallesi heeft geen rechtskracht. Een muhtar is niet geautoriseerd een dergelijk document op te stellen. (Zie Algemeen ambtsbericht Turkije van januari 2003, blz. 14)
Uit het onderzoek is verder gebleken dat betrokkene niet wordt gezocht of strafrechtelijk wordt vervolgd in Turkije.”
2.13 Ingevolge artikel 3:9 Awb dient het bestuursorgaan, indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, zich er van te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat voornoemd ambtsbericht wat betreft inhoud en procedure zorgvuldig tot stand is gekomen en inhoudelijk inzichtelijk is.
2.14 Na met toepassing van artikel 8:29 Awb kennis te hebben genomen van de stukken die ten grondslag liggen aan het individuele ambtsbericht, komt de rechtbank tot het oordeel dat het onderzoek door de Minister van Buitenlandse Zaken niet zorgvuldig is geweest. Hiertoe is het volgende overwogen.
2.15 Uit de onderliggende stukken blijkt dat bij het onderzoek een vertrouwenspersoon is geraadpleegd. Informatie over hoedanigheid en/of functie van die vertrouwenspersoon ontbreekt evenwel. Daardoor is niet vast te stellen of die vertrouwenspersoon gekwalificeerd is het onderzoek te verrichten, waarbij met name valt te denken aan de bij het onderzoek in acht te nemen objectiviteit. Voorts blijkt uit de onderliggende stukken dat bij het onderzoek gebruik is gemaakt van derde-informanten. Over deze personen bevatten de onderliggende stukken geen informatie waaruit hun betrouwbaarheid is af te leiden. Voorts is met betrekking tot de gebruikte onderzoeksmethoden en technieken in de onderliggende stukken onder 2. slechts vermeld waar het onderzoek heeft plaatsgevonden, maar niet op welke wijze dat onderzoek is verricht. Hierdoor kan niet worden beoordeeld of de uit dat onderzoek getrokken conclusies gedragen worden door de daaraan ten grondslag liggende bevindingen.
In de onderliggende stukken, alsmede in de aan partijen toegezonden versie daarvan, is onder “ad uw vraag 2” vermeld dat de informatie dat eiser niet wordt gezocht door de Turkse autoriteiten afkomstig is van een bron, waaraan is toegevoegd: “gegeven de gebruikte onderzoekstechniek van de bron kan deze informatie wel als “hard” worden aangemerkt.” Over de hoedanigheid en/of functie van de bron alsmede over de aard van het onderzoek dan wel de eventuele gebruikte onderzoekstechniek is verder niets vermeld. Duidelijkheid op dit punt is temeer van belang gelet op de informatie in het algemeen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van januari 2003 (blz. 68). Hieruit komt naar voren dat in bureaus van politie of gendarmerie sprake is van vervalste, gebrekkige of in sommige gevallen geheel ontbrekende administratie.
2.16 Voorts wordt in het individueel ambtsbericht gesteld dat het document afgegeven op 28 mei 2002 door de muhtar (wijkhoofd) van Yevi Sanayi Mahallesi geen rechtskracht heeft, omdat een muhtar niet geautoriseerd is een dergelijk document op te stellen. Verwezen is hierbij naar bladzijde 14 van het algemeen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van januari 2003. Hierin is het volgende vermeld:
“Elke wijk of dorp heeft een zogenaamd of wijk- of dorpshoofd, vaak aangeduid met de term ‘muhtar’. De muhtar speelt een bemiddelende rol tussen bevolking en overheid, omdat hij de enige instantie is die beschikt over een administratie van adresgegevens. Het enige officiële document dat een muhtar kan afgeven is een zogenaamde verklaring van domicilie (ikametgâh ilmühaberi).”
De rechtbank stelt vast dat uit voormelde passage niet méér blijkt dan dat de muhtar slechts één officieel document kan afgeven. Dat de muhtar geen (niet officiële) verklaringen mag afgeven, zoals die door eiser is overgelegd, valt uit die passage en ook niet overigens uit het ambtsbericht af te leiden. De in het individueel ambtsbericht getrokken conclusie kan dan ook geen stand houden.
2.17 Gelet op al het vorenstaande heeft verweerder zijn standpunt dat het relaas van eiser ongeloofwaardig is niet kunnen baseren op het individueel ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken. Reeds hierom komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking.
2.18 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 7:12 Awb.
2.19 De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
2.20 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte kosten en de rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn € 644,- ( 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, moet dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb worden betaald aan de griffier.
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift van 27 november 2000 met inachtneming van deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- en wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.C. Greeuw, rechter, en op 4 juli 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs. A.F. Hermus-Zoetmulder, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.