RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 06 / 24966
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 19 juni 2006
[eiser] alias [alias eiser],
geboren op [geboortedatum] 1980, van Iraakse nationaliteit, verblijvende in het Uitzetcentrum Rotterdam,
eiser,
raadsman: mr. P.C.M. van Schijndel, advocaat te 's-Gravenhage,
de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
verweerder,
gemachtigde: mr. W.J. Rohlof, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1.1 De ambtenaar belast met de grensbewaking heeft op 17 mei 2006 aan eiser op grond van artikel 3 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) de toegang tot Nederland geweigerd en bij besluit van diezelfde datum aan hem op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
1.2 Eiser heeft op 18 mei 2006 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel.
1.3 Eiser heeft tegen de maatregel op 22 mei 2006 beroep ingesteld.
1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 6 juni 2006. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn raadsman. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
1.5 Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek op 7 juni 2006 heropend met het verzoek aan verweerder nadere informatie te verstrekken. Bij brief van 9 juni 2006 heeft verweerder deze informatie gegeven. Bij brief van 12 juni 2006 heeft de raadsman van eiser op deze informatie gereageerd. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek met toestemming van beide partijen met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, Awb, gesloten.
2.1 Namens eiser is - samengevat - het volgende aangevoerd. Verweerder heeft aangegeven dat de aan eiser opgelegde maatregel wordt voortgezet in verband met nader onderzoek zonder dit nader te motiveren. Eiser is evenwel in het bezit van een geldig paspoort en heeft in alle kennisvragen in het nader gehoor juist beantwoord en er is ten aanzien van eiser dactyloscopisch onderzoek geweest. Alle gegevens van eiser zijn derhalve bekend. De reden voor voortzetting van de maatregel wordt door verweerder oneigenlijk gebruikt. Daarom is de voortzetting van de maatregel onrechtmatig.
2.2 Ingevolge artikel 6, eerste en tweede lid, Vw kan de vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met de grensbewaking aangewezen ruimte of plaats die is beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.
2.3 Uit de zich in het dossier bevindende stukken blijkt het volgende. Verweerder heeft op 21 mei 2006 aan de Stichting Rechtsbijstand Asiel (SRA) en aan eiser in persoon medegedeeld dat de aan eiser opgelegde maatregel ex artikel 6, eerste lid juncto tweede lid, Vw op grond van C3/12.3.3.1 onder d, Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) wordt voortgezet in het Grenshospitium, omdat nader onderzoek naar de asielmotieven van eiser noodzakelijk is teneinde een beslissing te kunnen nemen op de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning asiel.
2.4 Na heropening van het onderzoek heeft de rechtbank bij brief van 7 juni 2006 verweerder verzocht aan te geven waaruit voormeld nader onderzoek naar de asielmotieven van eiser - op basis waarvan de aan eiser opgelegde maatregel is voortgezet - heeft bestaan, gelet op het asielrelaas van eiser.
2.5 In zijn brief van 9 juni 2006 heeft verweerder hieromtrent het volgende aangegeven. Ten onrechte heeft de rechtbank aanleiding gezien van verweerder te vergen dat hij, door inzicht te geven in de aard en de opzet van het onderzoek, nader motiveert dat de termijn van zes weken ingevolge C3/12.3.3.1, onder d, Vc, ontoereikend is. Daarbij verwijst verweerder naar de uitspraak van 20 maart 2006 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling). Voorts geeft verweerder aan dat ten overvloede het volgende wordt opgemerkt. Op 21 mei 2006 was door eiser toegezegd dat er documenten met betrekking tot zijn asielmotieven opgestuurd zouden worden. Enkele dagen later heeft de raadsman van eiser kopieën hiervan overgelegd. Op dit moment vindt de vertaling van deze documenten plaats. Daarnaast is een onderzoek gestart naar een mogelijk vlucht- of vestigingsalternatief voor eiser. Bovendien is er een nader onderzoek gestart naar de zwaarwegendheid van het asielrelaas van eiser. In dit kader is het Bureau Land en Taal verzocht om onderzoek te doen naar de positie van Mandeeërs in Irak.
2.6 In reactie op voormelde brief van verweerder heeft de raadsman van eiser – samengevat - het volgende aangevoerd. Verweerder miskent voormelde vraagstelling van de rechtbank. De vraag van de rechtbank was niet zozeer of verweerder nader kan motiveren of het onderzoek binnen zes weken kan worden uitgevoerd, maar dat verweerder dient te motiveren, gezien het vluchtrelaas van eiser, waarom het noodzakelijk was een nader onderzoek in te stellen. De door verweerder opgegeven redenen die nader onderzoek zou rechtvaardigen zijn onjuist. Het plegen van onderzoek impliceert een actieve handeling en geen inactieve handeling als het wachten op de komst van documenten, zoals verweerder heeft gedaan. Bovendien heeft verweerder zelf aangegeven dat de behandeling van de asielaanvraag doorgaat gedurende de tijd dat op voormelde documenten moet worden gewacht. Ook is er geen reden om aan het Bureau Land en Taal vragen te stellen over de positie of situatie van de Mandeeërs in Irak, aangezien hierover in december 2005 een Algemeen ambtsbericht is uitgebracht door de minister van Buitenlandse Zaken.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.7 Anders dan door verweerder in zijn brief van 9 juni 2006 is aangenomen, is de door de rechtbank in de brief van 7 juni 2006 aan verweerder gevraagde informatie er niet op gericht te onderzoeken of de in C3/12.3.3.1 Vc vermelde onderzoekstermijn van 6 weken toereikend is. De gevraagde informatie is er alleen op gericht te onderzoeken waaruit het nader onderzoek naar de asielmotieven van eiser bestaat, zodat de rechtbank zich een oordeel kan vormen omtrent de in C3/12.3.3.1, onder d, Vc bedoelde noodzakelijkheid van dat nader onderzoek.
2.8 Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling komt verweerder bij toepassing van het in C3/12.3.3.1 vermelde beleid in een concreet geval beoordelingsruimte toe. Gegeven die ruimte en gezien de in de brief van 9 juni 2006 gegeven toelichting op de inhoud van het nader onderzoek naar eisers asielmotieven, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat nader onderzoek noodzakelijk is.
2.9 Op grond van het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid kunnen besluiten op grond van voormeld beleid de aan eiser opgelegde maatregel voort te zetten.
2.10 De rechtbank ziet ook overigens geen grond voor het oordeel, dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2.11 De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
2.12 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte kosten.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, en op 19 juni 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. A.A. van der Meijden, griffier.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van deze uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.