Sector familie- en jeugdrecht
Enkelvoudige Kamer
rekestnummer : FA RK 05-4428
zaaknummer : 247816
datum beschikking : 07 april 2006
BESCHIKKING op het op 2 augustus 2005 ingekomen verzoek van:
[de man],
de man,
wonende te [woonplaats],
procureur: mr. F.W. Hoff.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vrouw],
de vrouw,
wonende te [woonplaats],
procureur: mr. A.J. van Steensel.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift tevens verzoekschrift;
- het verweer tegen het zelfstandig verzoek;
- de brief d.d. 27 januari 2006 van de zijde van de man, met bijlagen;
- het aanvullend verzoekschrift van de man van 31 januari 2006, met bijlagen;
- de brief d.d. 31 januari 2006 van de zijde van de vrouw, met bijlagen;
- het faxbericht d.d. 8 februari 2006 van de zijde van de vrouw, met bijlage.
Op 10 februari 2006 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: partijen, vergezeld van hun procureurs. Beide partijen hebben pleitnotities overgelegd.
Na de terechtzitting zijn de volgende stukken ontvangen:
- het faxbericht d.d. 15 februari 2006 van de zijde van de vrouw, met bijlage;
- het faxbericht d.d. 16 februari 2006 van de zijde van de man.
Het verzoek van de man zoals dat thans luidt strekt tot echtscheiding, met nevenvoorzieningen tot:
- vaststelling van een uitkering tot levensonderhoud van de man ad € 406,-- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen,
- primair bepaling dat de waarde van de vermogensbestanddelen van partijen per datum verdeling bij helfte dient te worden verdeeld,
subsidiair, voor het geval hetgeen primair wordt verzocht niet wordt toegewezen, bepaling dat de vrouw een bedrag van € 100.000,-- aan de man dient te voldoen, binnen twee weken na de inschrijving van de echtscheiding,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw heeft ingestemd met de echtscheiding, doch verweer gevoerd tegen de verzochte nevenvoorzieningen.
Tevens heeft de vrouw zelfstandig verzocht:
- echtscheiding, met een nevenvoorziening tot:
- vaststelling van een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw ad € 400,-- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert, naar de rechtbank begrijpt, uitsluitend verweer tegen de door de vrouw verzochte partneralimentatie.
Aan de wettelijke formaliteiten is voldaan.
Blijkens authentiek bewijsstuk zijn de echtgenoten op [datum] in de gemeente [gemeente] met elkaar gehuwd. Zij hebben twee meerderjarige kinderen.
De gestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk is niet bestreden en staat dus in rechte vast, zodat de daarop steunende niet weersproken verzoeken tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar zijn.
Partijen zijn het er over eens dat in het kader van de bepaling van hun draagkracht voor partner-alimentatie tevens van belang is welk bedrag ieder van hen aan levensonderhoud voor de meerderjarige zonen van partijen, [A] en [B], zal dienen te betalen. Zij hebben ter terechtzitting medegedeeld van hun meerderjarige zonen te hebben vernomen dat dezen een procedure zouden entameren, strekkende tot de vaststelling van de door de man en de vrouw te betalen bijdragen in hun levensonderhoud. Partijen hebben ter terechtzitting verzocht om, voor het geval binnen een week na de zitting mocht blijken dat de meerderjarige zonen inderdaad een procedure als hiervoor bedoeld hebben geëntameerd, de beslissingen in de onderhavige zaak ten aanzien van de wederzijds verzochte partneralimentatie aan te houden, opdat de alimentatieverzoeken van partijen en de meerderjarige zonen gevoegd kunnen worden behandeld.
Partijen hebben vervolgens bij faxbericht van 15 respectievelijk 16 februari 2006 medegedeeld dat de zonen inmiddels een verzoekschrift strekkende tot de vaststelling van bijdragen in hun levens-onderhoud bij deze rechtbank hebben ingediend. Die zaak is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer [nummer]. Het is de rechtbank ambtshalve gebleken dat in de zaak met nummer [nummer] inmiddels een verweerschrift is ingediend door de vrouw en dat aan de man uitstel voor het indienen van een verweerschrift is verleend tot 17 april 2006.
Gelet op het hiervoor vermelde zal de rechtbank de verzoeken om partneralimentatie aanhouden tot 15 juli 2006 pro forma, teneinde deze vervolgens gezamenlijk te behandelen met de alimentatie-verzoeken van de beide zonen (rekest nr. [nummer]).
Verdeling danwel verrekening
Partijen hebben op [datum] huwelijkse voorwaarden doen opmaken. Daarin is onder meer bepaald, voorzover hier van belang:
(...) Artikel 1
Tussen de echtgenoten wordt elke gemeenschap van goederen ook die van winst en verlies alsmede die van vruchten in inkomsten uitgesloten.
Artikel 2
De kosten van de huishouding en van de opvoeding der kinderen komen geheel ten laste van de man. De vrouw kan daarin zoveel bijdragen als zij zelve zal goedvinden. Alle andere schulden, blijven geheel voor rekening van de betrokken echtgenoot.
Artikel 3
Ieder der partijen zal hebben het vrije beheer en de vrije beschikking van al zijn tegenwoordige goederen en van alle goederen, welke hij na heden mocht verkrijgen, alsmede het vrije genot van zijn inkomsten. (...)
De man heeft gesteld dat partijen omstreeks 1980 voor ƒ 100.000,-- een woning hebben gekocht aan de [adres]. Deze woning werd op naam van de vrouw gesteld. De woning werd in 1991 verkocht voor ƒ 179.000,--. De opbrengst werd aangewend voor de aankoop in 1991 van een woning en garage voor ƒ 232.500,-- aan de [adres] en [adres], welke eveneens op naam van de vrouw werd gesteld.
De vrouw heeft dit niet weersproken.
De man heeft voorts gesteld dat voormelde woningen op naam van de vrouw werden gesteld met het doel om deze buiten het bereik van de schuldeisers van de man te houden.
De vrouw heeft dit weersproken.
Afspraak tussen partijen?
De man heeft primair betoogd dat de waarde van de vermogensbestanddelen van partijen bij helfte dient te worden verdeeld, omdat partijen in hun onderlinge relatie hadden afgesproken om de huwelijkse voorwaarden nooit tegen elkaar te gebruiken.
De vrouw heeft betwist dat partijen zodanige afspraak hebben gemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat de man na de betwisting door de vrouw onvoldoende heeft gesteld om aan te nemen dat partijen de door hem bedoelde afspraak hebben gemaakt.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat, wanneer zou komen vast te staan dat partijen hadden afgesproken om de huwelijkse voorwaarden nooit tegen elkaar te gebruiken, zodanige afspraak ingevolge het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 18 juni 2004, NJ 2004, 399, en dan met name r.o. 4.2, als nietig dient te worden beschouwd.
Het verzoek van de man wordt derhalve in zoverre afgewezen.
Van de huwelijkse voorwaarden afwijkend gedrag?
De man heeft subsidiair betoogd dat de waarde van de vermogensbestanddelen van partijen bij helfte dient te worden verdeeld, omdat de in de huwelijkse voorwaarden neergelegde uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht. De man heeft in dit verband gesteld dat partijen gedurende het huwelijk nooit meer hebben gedacht aan de huwelijkse voorwaarden en dat zij hebben geleefd alsof zij in gemeenschap van goederen waren gehuwd. De man heeft daartoe gesteld dat partijen allebei hun volledige inkomen in de huishouding hebben gestoken en dat de hypotheekrente van de gezamenlijke en/of-rekening van partijen werd voldaan. Dit overeenstemmend, van de huwelijkse voorwaarden afwijkend, gedrag van partijen heeft tot gevolg dat ook conform dat gedrag dient te worden afgerekend, aldus de man. De man heeft voorts nog aangevoerd dat het redelijk en billijk is om de waarde van de huidige woning en garage van de vrouw aan de [adres] en [adres] te verdelen, aangezien de man verbouwingen heeft verricht aan deze woning en aan de vorige woning van partijen en heeft bijgedragen aan de kosten van de huishouding.
De vrouw heeft betwist dat partijen in afwijking van de huwelijkse voorwaarden hebben geleefd.
De rechtbank overweegt het volgende.
Ter terechtzitting is gebleken dat partijen beschikken over twee gezamenlijke bankrekeningen, één bij de [bank 1] en één bij de [bank 2]. De rekening bij de [bank 2] is uitsluitend door de vrouw gebruikt. De vrouw liet daarop steeds een gedeelte van haar salaris storten. Van het op die rekening staande saldo betaalde de vrouw de hypotheekrente van de op haar naam staande woning, alsmede de premie van de levensverzekering.
De gezamenlijke rekening bij de [bank 1] werd uitsluitend door de man gebruikt. De vrouw had daarvan geen giropas. Op deze rekening stortte de man een deel van zijn inkomen. Van het op die rekening staande saldo betaalde de man de overige kosten van de huishouding. De vrouw heeft niet weersproken dat ook zij af en toe geld stortte op deze [bank 1]rekening.
De rechtbank is van oordeel dat het hiervoor omschreven gedrag van partijen niet tot de conclusie leidt dat zij, in afwijking van de huwelijkse voorwaarden, hebben geleefd alsof zij in gemeenschap van goederen waren gehuwd. Het enkele feit dat de [bank 2]rekening, welke uitsluitend door de vrouw werd gebruikt, en de [bank 1]rekening, welke uitsluitend door de man werd gebruikt, en/of-rekeningen waren is daartoe onvoldoende. Het feit dat de vrouw wel eens bedragen op de [bank 1]rekening van de man heeft gestort leidt evenmin tot de conclusie dat partijen zich afwijkend van de huwelijkse voorwaarden hebben gedragen. In artikel 2 van de huwelijkse voorwaarden is immers uitdrukkelijk bepaald dat de vrouw zoveel kan bijdragen in de kosten van de huishouding als zij goed vindt.
Ook hetgeen de man overigens heeft gesteld ten aanzien van de door hem aan de woningen verrichte verbouwingen en zijn bijdrage aan de kosten van de huishouding is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om aan te nemen dat de in de huwelijkse voorwaarden neergelegde uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht.
Verrekening van het door de man in de verbouwing van de woningen gestoken vermogen?
De man heeft tenslotte gesteld dat hij in ieder geval recht heeft op vergoeding van de door hem ten behoeve van in de verbouwing van de woningen aangewende gelden.
De vrouw heeft weersproken dat de man de beide woningen grondig heeft verbouwd. Zij heeft niet betwist dat hij enige verbouwingswerkzaamheden aan de woningen heeft verricht.
De rechtbank is van oordeel dat de man aanspraak kan maken op (nominale) vergoeding van de door hem ten behoeve van de verbouwing van de woningen aangewende geldsbedragen. Nu de vrouw heeft weersproken dat de man in totaal een bedrag van € 100.000,-- voor de verbouwing van de woningen heeft gefinancierd, zal de rechtbank de man in de gelegenheid stellen om nader te onderbouwen welke kosten hij in verband met de verbouwing van de woningen heeft betaald, alsmede om daartoe de nodige bewijsstukken in het geding te brengen.
De rechtbank zal de zaak in verband daarmee aanhouden tot 15 juli 2006 pro forma.
spreekt uit de echtscheiding tussen: [de man], en [de vrouw], gehuwd op
[datum] in de gemeente [gemeente];
bepaalt dat de behandeling van de wederzijdse verzoeken van partijen om partneralimentatie wordt aangehouden tot 15 juli 2006 pro forma;
bepaalt dat de behandeling van de verzoeken tot partneralimentatie zal worden voortgezet op een nader te bepalen datum en tijdstip, teneinde deze verzoeken gevoegd te behandelen met de alimentatieverzoeken van de beide meerderjarige zonen van partijen (rekest nr. [nummer]);
beveelt de griffier partijen tegen het tijdstip van de nadere behandeling ter terechtzitting ieder via de eigen procureur op te roepen;
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van de partneralimentatie aan;
bepaalt dat de behandeling van het verzoek tot verdeling en verrekening wordt aangehouden tot 15 juli 2006 pro forma teneinde de man in de gelegenheid te stellen zich uit te laten als hierna vermeld;
bepaalt dat de man uiterlijk vier weken voor de genoemde proformadatum nader dient te onderbouwen welke kosten hij in verband met de verbouwing van de woningen met zijn financiële middelen heeft betaald en daartoe de nodige bewijsstukken in het geding dient te brengen;
bepaalt dat de vrouw uiterlijk twee weken voor de genoemde proformadatum hierop schriftelijk zal reageren;
bepaalt dat indien de man aan het hierbij bepaalde geheel of gedeeltelijk niet voldoet, de zaak met toepassing van artikel 22 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) zal worden afgedaan;
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van het verzoek van de man om verdeling en verrekening aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.C. Olland, bijgestaan door mr. J.M.M. Bancken als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 april 2006.