Sector familie- en jeugdrecht
Enkelvoudige Kamer
Scheiding
7x
rekestnummer : FA RK 05-2835
zaaknummer : 243060
datum beschikking : 7 april 2006
BESCHIKKING op het op 18 mei 2005 ingekomen verzoek van:
[de vrouw],
de vrouw,
thans wonende te [woonplaats],
procureur: mr. M.M. Menheere.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de man],
de man,
wonende te [woonplaats],
procureur: mr. O.C. Bondam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift tevens verzoekschrift;
- het verweer tegen het zelfstandig verzoek;
- de brief d.d. 27 januari 2006 van de zijde van de man, met bijlagen;
- de brief d.d. 2 februari 2006 van de zijde van de vrouw, met bijlagen.
Op 10 februari 2006 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: partijen en hun procureurs. De man is bijgestaan door een tolk in de Engelse taal. Van de zijde van de vrouw zijn pleitnotities overgelegd. Van de zijde van de man is een herziene draagkracht-berekening overgelegd.
Na de terechtzitting zijn de volgende stukken ontvangen:
- het faxbericht d.d. 10 februari 2006 van de zijde van de man, houdende een wijziging van het zelfstandig verzoek van de man;
- het faxbericht d.d. 17 februari 2006 van de zijde van de man, met een bijlage;
- het faxbericht d.d. 20 februari 2006 van de zijde van de vrouw.
Het verzoek van de vrouw, zoals dat thans luidt, strekt tot echtscheiding met nevenvoorzieningen tot:
- bepaling dat voortaan alleen aan de vrouw het ouderlijk gezag zal toekomen over hun minderjarig kind [het minderjarig kind], geboren op [geboortedatum] 1998 in [geboorteplaats],
- bepaling dat hun minderjarig kind zijn gewone verblijfplaats bij de vrouw zal hebben,
- vaststelling van een bijdrage ad € 780,-- per maand in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarig kind, bij vooruitbetaling te voldoen,
- vaststelling van een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw ad € 3.000,-- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen,
- bepaling dat de man (onder andere) de door de vrouw aangegeven stukken dient over te leggen,
- bevel tot verdeling van de "Zugewinngemeinschaft" (artikel 1363 BGB),
althans te bepalen dat de man zal meewerken aan de verdeling van de "Zugewinngemeinschaft",
met bepaling dat de man aan de vrouw zal betalen hetgeen haar op grond van die verdeling toekomt,
- kostenveroordeling,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man heeft zich ten aanzien van de verzochte echtscheiding gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De man heeft verweer gevoerd tegen de verzochte nevenvoorzieningen.
Tevens heeft de man een zelfstandig verzoek ingediend dat, zoals dat thans luidt, strekt tot:
- echtscheiding, met nevenvoorzieningen tot:
- primair bepaling dat voortaan alleen aan de man het ouderlijk gezag zal toekomen over hun minderjarig kind,
subsidiair vaststelling van een omgangsregeling,
- verdeling ten overstaan van een notaris van de huwelijksgemeenschap, met aanhouding van de zaak voor wat betreft de verdeling tot is gebleken of de notaris partijen kan verenigen.
De vrouw heeft verweer gevoerd tegen de zelfstandige verzoeken van de man.
Aan de wettelijke formaliteiten is voldaan.
Blijkens authentiek bewijsstuk zijn de echtgenoten op [datum] in het district [district], Verenigd Koninkrijk met elkaar gehuwd. Zij hebben een thans nog minderjarig kind: [het minderjarig kind], geboren op [geboortedatum] 1998 in [geboorteplaats].
Blijkens overgelegde bewijsstukken van de gemeente [gemeente] heeft de man de Britse nationaliteit en de vrouw de Duitse nationaliteit en was de gewone verblijfplaats van partijen sedert 2 juli 2003 in Nederland. Ten tijde van de indiening van het verzoek hadden beide partijen nog steeds hun gewone verblijfplaats in Nederland. De Nederlandse rechter komt derhalve met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding rechtsmacht toe.
Nu de vrouw onweersproken een keuze voor het Nederlandse recht heeft gedaan, zal de rechtbank krachtens artikel 1, lid 4, van de Wet van 25 maart 1981, houdende regeling van het conflictenrecht inzake ontbinding van het huwelijk en scheiding van tafel en bed en de erkenning daarvan, Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding toepassen.
De gestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk is niet bestreden en staat dus in rechte vast, zodat de daarop steunende niet weersproken verzoeken tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar zijn.
Eenhoofdig gezag, hoofdverblijfplaats van de minderjarige en omgangsregeling
Nu vast staat dat de minderjarige ten tijde van het indienen van het verzoekschrift zijn gewone verblijfplaats in Nederland had - de minderjarige is nadien, rond 23 december 2005, met de vrouw verhuisd naar Duitsland - is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op de verzoeken van partijen tot voorziening in het gezag over de minderjarige, het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling en het verzoek van de vrouw tot vaststelling van de verblijfplaats van de minderjarige.
Partijen hebben ieder voor zich verzocht om met het eenhoofdig gezag over de minderjarige te worden belast.
De vrouw heeft daartoe aangevoerd dat er door de voortdurende machtsstrijd die de man voert geen sprake is van een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening in dier voege dat partijen beslissingen van enig belang in gezamenlijk overleg kunnen nemen. De vrouw heeft voorts gesteld dat de man sinds het begin van de onderhavige echtscheidingsprocedure geen enkele invulling aan het ouderlijk gezag geeft en zich aan zijn verantwoordelijkheden onttrekt.
De man heeft zijn verzoek om te worden belast met het eenhoofdig gezag over de minderjarige niet nader gemotiveerd. De rechtbank begrijpt dat dit verzoek van de man is gebaseerd op hetgeen hij heeft aangevoerd in het kader van het door hem op 27 januari 2006 ingediende verzoek tot wijziging van de tussen partijen getroffen voorlopige voorzieningen, te weten dat de vrouw de minderjarige zou mishandelen en verwaarlozen.
De rechtbank heeft in zijn beschikking van 24 februari 2006 op voormeld wijzigingsverzoek overwogen dat de gestelde mishandeling en/of verwaarlozing niet zijn komen vast te staan. Nu in het kader van de onderhavige bodemprocedure van de zijde van de man niets anders is gesteld en/of daarvan anderszins is gebleken, ziet de rechtbank geen aanleiding om in dit kader anders te oordelen.
De rechtbank overweegt verder het volgende.
Ingevolge artikel 251 lid 2 van het BW blijven de ouders die gezamenlijk het gezag hebben, dit ook uitoefenen na de ontbinding van het huwelijk door echtscheiding, tenzij de ouders of een van hen de rechtbank verzoeken in het belang van het kind te bepalen dat het gezag over het kind aan een van hen alleen toekomt. Uitgangspunt bij de beoordeling van zodanig verzoek is derhalve het belang van de minderjarige.
De rechtbank is op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat onvoldoende feiten en/of omstandigheden zijn gesteld of gebleken waaruit kan worden afgeleid dat eenhoofdig gezag in het belang van de minderjarige is. Hoewel de onderlinge verstandhouding tussen partijen op dit moment kennelijk is verstoord, zijn partijen toch in staat gebleken om uitvoering te geven aan de door de rechtbank bij de beschikking voorlopige voorzieningen van 23 juni 2005 getroffen voorlopige omgangsregeling en hebben zij na het vertrek van de vrouw en de minderjarige naar Duitsland nieuwe afspraken ten aanzien van de omgang gemaakt, welke eveneens zijn uitgevoerd. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een onaanvaardbaar risico dat de minderjarige door de communicatieproblemen van de ouders klem of verloren dreigt te raken bij voortzetting van het gezamenlijk ouderlijk gezag. Hetgeen partijen hebben gesteld is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te concluderen dat deze situatie zich hier voordoet.
De rechtbank zal beide verzoeken om te worden belast met het eenhoofdig gezag over de minderjarige dan ook afwijzen.
De vrouw heeft verzocht om te bepalen dat de minderjarige zijn hoofdverblijf bij haar zal hebben. Zij heeft ter terechtzitting verklaard dat zij sinds de geboorte van de minderjarige niet heeft gewerkt en dat zij steeds het merendeel van de verzorging en opvoeding van de minderjarige op zich heeft genomen.
De man heeft verweer gevoerd. De man heeft verklaard dat hij weliswaar een fulltime baan heeft, maar dat hij een juf van de internationale school, welke school de minderjarige tot zijn vertrek uit Nederland heeft bezocht, bereid heeft gevonden om de minderjarige na schooltijd op te vangen totdat de man uit zijn werk komt. De man heeft voorts verklaard dat de vrouw de minderjarige mishandelt en verwaarloost, althans dat de minderjarige in Duitsland ongelukkig is en herhaaldelijk heeft verteld dat hij liever bij zijn vader wil wonen.
Zoals hiervoor, onder verwijzing naar de beschikking voorlopige voorzieningen van 24 februari 2006 is overwogen, is niet komen vast te staan dat de vrouw de minderjarige heeft mishandeld en/of verwaarloosd. Het gedrag van de minderjarige, zoals beschreven door partijen, geeft er blijk van dat hij zich in een loyaliteitsconflict bevindt en dat hij moeite heeft om zich aan te passen aan zijn huidige woonomgeving in Duitsland.
De rechtbank is van oordeel dat bij deze stand van zaken onvoldoende aanleiding bestaat voor een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming (al dan niet in samenwerking een Duitse vergelijkbare organisatie).
De rechtbank acht het in het belang van de minderjarige dat zijn hoofdverblijf bij de vrouw zal zijn. De rechtbank overweegt daartoe dat de vrouw tot dusverre het merendeel van de verzorging en opvoeding van de minderjarige op zich heeft genomen en dat de vrouw ook in de toekomst daartoe in staat moet worden geacht, nu zij (nog) geen baan heeft en zij, naar mag worden aangenomen, bij een toekomstige baan rekening zal houden met de verzorging en opvoeding die de minderjarige behoeft.
De rechtbank acht het voorstel van de man tot bepaling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem onder de gegeven omstandigheden niet in het belang van de minderjarige.
De rechtbank zal daarom bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw zal zijn.
De man heeft verzocht om een minimale omgangsregeling vast te stellen, inhoudend dat hij gerechtigd is de minderjarige een weekend per twee weken van vrijdagmiddag 17.00 uur tot zondagmiddag 17.00 uur bij zich te hebben alsmede de (eerste) helft van de schoolvakanties, waarbij partijen in onderling overleg een ruimere omgangsregeling kunnen overeenkomen.
De vrouw heeft hiertegen ter terechtzitting geen verweer meer gevoerd. Zij heeft verklaard dat de huidige omgangsregeling, inhoudend dat de man een weekend per twee weken omgang heeft met de minderjarige, kan worden gecontinueerd.
De rechtbank zal deze nevenvoorziening derhalve toewijzen, nu deze in het belang van de minderjarige wordt geacht. Partijen kunnen deze omgangsregeling in onderling overleg uitbreiden.
De man heeft voorts verzocht om te bepalen dat partijen, in het kader van de uitvoering van de omgangsregeling, om de beurt belast zijn met het halen en brengen van de minderjarige.
De vrouw heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd. De vrouw heeft daarbij gesteld dat thans de man degene is die de minderjarige haalt en brengt en dat hij daartoe beter in staat is dan de vrouw omdat hij beschikt over een auto van de zaak, zijn benzinekosten worden vergoed en hij regelmatig voor zijn werk in Bonn verblijft.
De man heeft de laatstgenoemde stellingen van de vrouw niet weersproken. De rechtbank ziet hierin aanleiding om te bepalen dat de man de minderjarige telkens haalt (hij verblijft immers regelmatig in Bonn voor zijn werk), doch dat de vrouw de minderjarige één van de twee omgangsweekenden op zondagmiddag ophaalt bij de man.
Kinder- en partneralimentatie
Nu de man in Nederland woont, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige alsmede ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van een uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw.
Op het verzoek tot alimentatie voor de vrouw zal de rechtbank op grond van artikel 8 van het Verdrag inzake de wet die van toepassing is op onderhoudsverplichtingen van 2 oktober 1973, Trb. 1974, 86, Nederlands recht toepassen.
Op het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige dient de rechtbank, nu de minderjarige inmiddels in Duitsland woont, op grond van artikel 4 van het Verdrag inzake de wet die van toepassing is op onderhoudsverplichtingen van 2 oktober 1973, Trb. 1974, 86, Duits recht toe te passen.
Partijen zijn ervan uitgegaan dat ten aanzien van de kinderalimentatie Nederlands recht dient te worden toegepast en hebben zich niet uitgelaten over het Duitse recht.
De rechtbank overweegt het volgende. Ingevolge Duits recht dient de kinderalimentatie te worden vastgesteld aan de hand van de behoefte van de minderjarige en de draagplicht van de onderhoudsplichtige. De rechtbank zal hierna de draagkracht van de man beoordelen aan de hand van de Nederlandse normen, nu de man in Nederland woont en werkt. Beide partijen zijn in hun draagkrachtberekeningen ook van deze normen uitgegaan.
De behoefte van de vrouw aan een financiële bijdrage van de man van € 3.000,-- per maand staat als niet weersproken vast.
Behoefte van de minderjarige
De man heeft in deze procedure niet betwist dat de minderjarige, ook nu hij inmiddels in Duitsland woont, behoefte heeft aan een bijdrage van € 780,-- in de kosten van zijn verzorging en opvoeding.
Deze behoefte van de minderjarige staat derhalve als niet weersproken vast.
De man is een zogenaamde "extraterritoriale werknemer", hetgeen inhoudt dat hij door zijn buitenlandse werkgever [bedrijf] naar Nederland is uitgezonden om alhier werkzaam te zijn bij [bedrijf] B.V. Op grond van een speciale fiscale regeling (de 30%-regeling) is zijn maandelijkse salaris gesplitst in:
- een bruto-deel ad € 3.677,--, op de salarisstrook van de man aangeduid als "salaris", waarover de gebruikelijke belastingen en premies zijn verschuldigd, en
- een netto-deel ad € 1.901,04, op de salarisstrook van de man aangeduid als "vrijg verg", waarover geen belastingen of premies worden geheven.
Daarnaast is nog sprake van (belaste) vakantietoeslag, een 13e maand, en gratificaties en/of tantiemes en/of een eindejaarsuitkering.
De rechtbank gaat bij de berekening van de financiële draagkracht van de man uit van een belast inkomen van de man van € 64.203,-- bruto per jaar, zoals vermeld op de jaaropgave 2005, te vermeerderen met de fiscaal belaste vergoeding ZVW ad € 1.950,96 per jaar, en van een netto inkomen (waarover ingevolge de 30%-regeling geen belasting is verschuldigd) van € 22.812,-- per jaar.
Uit de door de man overgelegde salarisspecificaties volgt dat hij een vaste representatievergoeding ontvangt ad € 120,-- per maand. De vrouw heeft gesteld dat deze vergoeding als inkomsten dienen te worden beschouwd, nu de man niet heeft gesteld of onderbouwd dat daar kosten tegenoverstaan.
De rechtbank verwerpt dit betoog. Uit de salarisspecificaties volgt dat het hier een representatie-vergoeding betreft. Op grond van deze vermelding in de salarisstrook gaat de rechtbank er in beginsel van uit dat de man maandelijks (tenminste) € 120,-- aan representatiekosten maakt. De vrouw heeft gesteld noch onderbouwd dat de man dit bedrag niet aanwendt voor representatiekosten. De rechtbank kan dan ook niet tot het oordeel komen dat er op dit punt sprake is van inkomsten.
De man heeft gesteld dat hij een deel van de netto-vergoeding ad € 22.812,-- aanwendt voor de kosten die hij maakt voor de woning in Engeland.
De man heeft in dit verband onder meer een factuur overgelegd van 14 juni 2005 van [A] Management te [plaats], die kennelijk bemiddelt bij de verhuur van zijn woning in Engeland. Daaruit volgt dat de inkomsten uit verhuur £ 550,-- per maand bedragen. Van de zijde van [A] Management is op de factuur de volgende opmerking geschreven: "Your tenants are leaving mid-august and I think you will agree that it is time for some re-decoration, and re-carpeting the house which we have discussed previously. Can you let us know what you would like us to do, perhaps by email (...)".
De man heeft gesteld dat hij thans slechts kosten heeft aan de woning, zoals opknapkosten en financieringskosten en dat het maar de vraag is of de woning weer opnieuw kan worden verhuurd.
De man heeft onweersproken gesteld dat de rente in verband met de financiering van de woning in Engeland £ 450,-- per maand bedraagt. De man heeft enkele nota's overgelegd van kosten die in het najaar van 2005 aan de woning zijn gemaakt, waaronder "interior decoration" ad £ 600,--, vloerbedekking ad £ 1.153,50 en loodgieterswerkzaamheden ad £ 330,41.
De rechtbank is van oordeel dat dergelijke kosten, alsmede het missen van huurinkomsten gedurende de periode dat -na het vertrek van de laatste huurders- nieuwe huurders zullen zijn gevonden, in beginsel uit het verschil tussen de huurinkomsten en de rentelasten kunnen worden voldaan. De rechtbank zal evenwel in zoverre met de door de man opgevoerde kosten rekening houden, dat zij -naast een forfaitair bedrag van € 95,-- aan eigenaarslasten voor de woning in Nederland- rekening zal houden met (extra) eigenaarskosten van de woning in Engeland ad € 95,-- per maand. Voor het overige zal de rechtbank in het kader van de draagkrachtberekening van de man geen rekening houden met kosten en inkomsten van de woning in Engeland.
De rechtbank neemt voorts de volgende niet - danwel onvoldoende - betwiste lasten in aanmerking:
- de hypotheekrente ad € 1.434,-- per maand;
- eigenaarslasten ad € 95,-- per maand voor de woning in Nederland.
De vrouw heeft de volgende opgevoerde lasten betwist:
- de hypotheekaflossing/premie levensverzekering ad € 350,-- per maand;
- ziektekostenverzekering ad € 208,-- per maand;
- aflossing schulden ad € 1.000,-- per maand;
- herinrichtingskosten ad € 250,-- per maand.
Hypotheekaflossing/premie levensverzekering
De man heeft met betrekking tot de hypotheekaflossing/premie levensverzekering ad € 350,-- per maand een bankafschrift overgelegd, waaruit deze betaling blijkt, alsmede dat deze is gekoppeld aan de hypothecaire geldlening. De man heeft echter geen stukken overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld of deze post ziet op hypotheekaflossing dan wel op premie levensverzekering en wanneer en onder welke voorwaarden deze verplichting is aangegaan.
De vrouw heeft gesteld dat deze post niet meegenomen dient te worden in de draagkrachtberekening, aangezien het vermogensvorming betreft.
De rechtbank zal geen rekening houden met deze post, nu de man de stelling van de vrouw, dat deze post als vermogensvorming dient te worden beschouwd, niet althans onvoldoende gemotiveerd heeft betwist.
Ziektekostenverzekering
Uit de door de man overgelegde productie volgt dat de premie ziektekostenverzekering voor de man € 103,87 per maand bedraagt. De rechtbank zal met voormeld bedrag rekening houden, alsmede met de inkomensafhankelijke premie ad € 162,58 per maand (€ 1.950,96 per jaar), nu blijkens de door de man overgelegde salarisspecificatie van januari 2006 deze premie van zijn salaris wordt ingehouden.
Aflossing schulden
Met betrekking tot de door de man opgevoerde post aflossing van schulden wordt het volgende overwogen.
De man heeft een (van internet afkomstig) overzicht overgelegd van de rekening nr. [rekeningnummer], waarop een debetsaldo per 24 januari 2006 van € 21.868,78 is vermeld. De man heeft voorts een afschrift overgelegd van het flexibel krediet nr. [nummer] van 14 januari 2006, waarop een debetsaldo van € 9.981,25 is vermeld. De man heeft verder een afschrift overgelegd van de in juli 2004 aangegane [rekening] lening van 22 december 2005, waarop een debetsaldo van € 5.157,50 is vermeld. De man heeft ter terechtzitting verklaard dat het totale debetsaldo thans ongeveer € 45.000,-- bedraagt. De man heeft omtrent het ontstaan van de schulden verklaard dat het voornamelijk om de kosten van de huishouding gaat. De man stelt dat de schulden zijn ontstaan door de hoge kosten in verhouding tot de inkomsten. De [rekening] lening is in juli 2004 door partijen gezamenlijk aangegaan voor de aanschaf van meubels, aldus de man.
De vrouw heeft weersproken dat met aflossing van schulden rekening gehouden zou dienen te worden. De vrouw heeft in dit verband gesteld dat de man geen volledig inzicht heeft gegeven in zijn financiën, alsmede dat blijkens de overgelegde producties ook betalingen worden verricht zowel vanuit het flexibel krediet van de [bank] bank als vanaf de [rekening] rekening.
De aflossing op de [rekening] rekening bedraagt volgens het door de man overgelegde rekeningoverzicht vanaf januari 2006 € 103,-- per maand. De vrouw heeft niet weersproken dat partijen deze in juli 2004 gezamenlijk zijn aangegaan ten behoeve van de gezamenlijke huishouding. Blijkens de overgelegde stukken is deze lening aangegaan voor een bedrag van € 5.000,-- en bedroeg de debetstand op 22 december 2005 € 5.157,50, zodat per saldo nog niet op deze lening is afgelost. Gelet op de hoogte van de lening en het aflossingsbedrag betreft het een lening met een looptijd van tenminste vier jaar. Indien geen rekening wordt gehouden met de bedragen die de man gedurende de looptijd van de lening kennelijk van deze rekening heeft opgenomen of uitgegeven, zou de lening met de daaraan verbonden aflossingsverplichting tot tenminste medio 2008 lopen.
De rechtbank acht het daarom redelijk om met deze aflossing ad € 103,-- per maand rekening te houden.
Met betrekking tot de overige schulden wordt het volgende overwogen.
Ingevolge het Trema-rapport van de werkgroep Alimentatienormen kan onder bepaalde voorwaarden bij de bepaling van de draagkracht van de alimentatieplichtige rekening worden met rente en aflossing van schulden. In het Trema-rapport wordt geadviseerd om met schulden, die zijn aangegaan na het verbreken van de samenwoning, slechts rekening te houden indien het aangaan daarvan zo noodzakelijk was, dat betaling daarvan prevaleert boven de verplichting tot alimentatie.
De rechtbank is van oordeel dat het enkele feit dat de man debetsaldi heeft op enkele bankrekeningen onvoldoende is om in het kader van de alimentatieverplichting van de man rekening te houden met de door hem opgevoerde post. Niet gebleken is dat de man een lening heeft afgesloten waarop hij dient af te lossen, evenmin is de noodzaak van de schulden aangetoond. De rechtbank zal derhalve geen rekening houden met rente en aflossing van de overige schulden.
Herinrichtingskosten
Ten aanzien van de door de man opgevoerde herinrichtingskosten wordt het volgende overwogen.
De man heeft gesteld dat hij deze kosten maakt omdat de vrouw een groot gedeelte van de inboedel van de echtelijke woning heeft meegenomen. De vrouw heeft betwist dat zij een groot gedeelte van de inboedel van de echtelijke woning heeft meegenomen. De vrouw heeft echter niet betwist dat zij een gedeelte van de inboedel heeft meegenomen.
De rechtbank acht het aannemelijk dat de man wegens het vertrek van de vrouw uit de echtelijke woning en de door haar meegenomen inboedelgoederen een gedeelte van de inboedel opnieuw heeft moeten aanschaffen. De rechtbank zal daarom rekening houden met herinrichtingskosten ad € 125,-- per maand, zijnde het bedrag dat ingevolge het Trema-rapport in het algemeen redelijk wordt geacht.
Voor de man geldt de bijstandsnorm voor een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 60%.
Gezien het voorgaande en gelet op de fiscale gevolgen is de rechtbank van oordeel dat een uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw van € 2.088,-- per maand alsmede een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind van € 780,-- per maand redelijk en billijk en in overeenstemming met de wettelijke maatstaven is.
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot verdeling van het huwelijksvermogen.
De vrouw heeft onweersproken gesteld dat partijen vóór hun huwelijk geen keuze hebben gemaakt ten aanzien van het recht dat op hun huwelijksvermogensregime van toepassing is.
Nu partijen voorts geen gemeenschappelijke nationaliteit bezaten ten tijde van de huwelijkssluiting dan wel kort daarna, is het eerste huwelijksdomicilie bepalend voor het tussen de echtgenoten geldende huwelijksgoederenregime.
Het huwelijksgoederenregime van de echtgenoten wordt derhalve beheerst door Duits recht, nu kennelijk het eerste huwelijksdomicilie van de echtgenoten in Duitsland is gelegen.
De man heeft verzocht om verdeling van de gemeenschappelijke goederen van partijen ten overstaan van een notaris, met aanhouding van de zaak voor wat betreft de verdeling totdat is gebleken of de notaris partijen kan verenigen.
De vrouw heeft bij haar verweerschrift op het zelfstandige verzoek van de man verweer gevoerd tegen het verzoek van de man. De vrouw heeft daarbij primair verzocht de verdeling van de "Zugewinngemeinschaft" (artikel 1363 BGB) te bevelen. De rechtbank vat dit verzoek op als een verzoek tot vaststelling van de verdeling van het Zugewinngemeinschaft.
Ter terechtzitting heeft de man niet langer weersproken dat partijen dienen over te gaan tot verdeling van de Zugewinngemeinschaft.
De vrouw heeft in haar verweerschrift tegen het zelfstandig verzoek van de man stukken opgesomd (niet-limitatief) die de man volgens haar dient over te leggen opdat partijen tot de verdeling van de Zugewinngemeinschaft kunnen overgaan. De man heeft ter terechtzitting verklaard dat hij bereid is om deze stukken aan de vrouw toe te zenden. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw in zoverre toewijzen, dat de man zal worden verzocht om de betreffende stukken in het geding te brengen.
De rechtbank zal de verdere behandeling van het verzoek tot vaststelling van de verdeling van het Zugewinngemeinschaft aanhouden in afwachting van de indiening door partijen van de voor de verdeling benodigde stukken en het door partijen in het kader daarvan te plegen overleg.
Het verzoek van de vrouw om een kostenveroordeling zal worden aangehouden tot de eindbeschikking.
spreekt uit de echtscheiding tussen: [de man], en [de vrouw] (blijkens het overgelegde uittreksel uit de basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente [gemeente] geheten: [de vrouw]), gehuwd op [datum] in het district [district], Verenigd Koninkrijk;
bepaalt dat de minderjarige [het minderjarig kind], geboren op [geboortedatum] 1998 in [geboorteplaats], zijn gewone verblijfplaats zal hebben bij de vrouw;
bepaalt dat de minderjarige bij de man zal zijn:
- een weekend per twee weken van vrijdagmiddag 17.00 uur tot zondagmiddag 17.00 uur, alsmede
- de (eerste) helft van de schoolvakanties,
bepaalt daarbij voorts dat de man de minderjarige voor de omgangsweekenden op vrijdagmiddag ophaalt, alsmede dat het ene omgangsweekend de man de minderjarige op zondagmiddag bij de vrouw terugbrengt, en dat de vrouw het andere omgangsweekend de minderjarige op zondagmiddag bij de man ophaalt,
en verklaart deze omgangsregeling uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de man, met ingang van de dag waarop de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige aan de vrouw, die de minderjarige verzorgt en opvoedt, zal betalen een bedrag van € 780,-- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en verklaart de bepaling van deze bijdrage uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de man met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand tegen kwijting aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 2.088,-- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders met betrekking tot het gezag over de minderjarige, de gewone verblijfplaats van de minderjarige, de omgangsregeling en de partneralimentatie is verzocht;
houdt de behandeling met betrekking tot het verzoeken tot verdeling alsmede het verzoek om een kostenveroordeling aan tot 15 juli 2006 pro forma opdat partijen stukken in het geding kunnen brengen en overleg met elkaar kunnen voeren;
bepaalt dat partijen uiterlijk vier weken vóór genoemde proformadatum aan elkaar en aan de rechtbank de volgende stukken dienen over te leggen:
- een overzicht van alle vermogensbestanddelen (bezittingen en schulden) en de waarde daarvan die ieder der partijen had bij het aangaan van het huwelijk en een overzicht van alle vermogens-bestanddelen en de waarde daarvan die partijen bij het einde van het huwelijk hebben, waarbij partijen ervoor dienen zorg te dragen dat zij dezelfde boedelbestanddelen op dezelfde wijze aanduiden, waaronder in ieder geval:
- opgave van de gemeenschappelijke goederen,
- indien verschil van mening bestaat over de waarde, een voorstel ten aanzien van de wijze waarop de waarde moet worden vastgesteld, vergezeld van een voorstel met betrekking tot de eventueel te benoemen taxateur(s),
- een voorstel tot verdeling en/of verrekening,
- een overzicht van de punten waarover partijen het ook na het door hen gevoerde overleg niet met elkaar eens zijn geworden,
- de man: stukken waaruit het saldo en/of de waarde blijkt van de navolgende vermogens-bestanddelen,
- [bank], bankrekening [nummer], t.n.v. de man,
- []bank], bankrekening [nummer], t.n.v. de man,
- de polis bij [verzekeraar], polisnummer [nummer],
- de polis bij [verzekeraar], polisnummer [nummer],
- de polis bij [verzekeraar], polisnummer [nummer],
- de woning in Engeland, [adres],
- de huurinkomsten van deze woning,
- de hypothecaire geldlening van deze woning,
- de polis bij [verzekeraar], polisnummer [nummer],
- de polis bij [verzekeraar], polisnummer [nummer],
- de woning te [woonplaats],
- de hypothecaire geldlening van deze woning,
- de pensioenrechten van de man,
- beleggingscertificaten c.q. beleggingen [bedrijf];
alsmede
- de huurcontracten van de woning in Engeland, [adres];
bepaalt dat partijen tot de proformadatum op de door de wederpartij overgelegde stukken schriftelijk mogen reageren;
bepaalt dat de behandeling ter zitting eerst na tijdige ontvangst van alle bovengenoemde stukken zal worden voortgezet, behoudens toepassing van artikel 9.7 en 9.8 van het procesreglement scheiding;
bepaalt dat, indien voor genoemde proformadatum geen bericht is ontvangen of door beide partijen de gevraagde stukken niet (volledig) zijn overgelegd zonder dat uitstel is gevraagd, de zaak ingevolge artikel 9.5 van het procesreglement scheiding schriftelijk zal worden afgedaan;
bepaalt dat, indien een van partijen de gevraagde stukken niet (volledig) heeft overgelegd zonder dat uitstel is gevraagd de zaak ingevolge artikel 9.6 van het procesreglement scheiding schriftelijk zal worden afgedaan tenzij de wederpartij of de rechter een mondelinge behandeling wenst, in welk geval stukken van de partij die in gebreke was niet meer zullen worden geaccepteerd.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.C. Olland, tevens kinderrechter, bijgestaan door
mr. J.M.M. Bancken als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 april 2006.