ECLI:NL:RBSGR:2006:AY6506

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 april 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/18458, 05/18459
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde asielaanvraag op basis van gebrek aan nieuw gebleken feiten

In deze zaak hebben eisers, van Mongoolse nationaliteit, een herhaalde aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank 's-Gravenhage heeft op 25 april 2006 uitspraak gedaan in deze bodemzaak, waarbij de aanvragen zijn afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eisers hadden eerder aanvragen ingediend die waren afgewezen, en de rechtbank concludeerde dat de overgelegde documenten niet konden worden aangemerkt als nova. De rechtbank benadrukte dat de eisers niet aannemelijk hadden gemaakt dat zij bij terugkeer naar Mongolië een reëel risico liepen op een met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) strijdige behandeling.

De rechtbank heeft de beroepsgronden van eisers, die onder andere stelden dat de afwijzing van hun aanvragen onterecht was, verworpen. De rechtbank stelde vast dat de overgelegde stukken, waaronder een vonnis van de Mongoolse overheid, niet authentiek konden worden vastgesteld. Bovendien was er geen bewijs dat de eisers in hun land van herkomst een onevenredige of discriminatoire bestraffing te wachten stond. De rechtbank concludeerde dat de eisers niet voldeden aan de vereisten voor een herhaalde aanvraag en dat de eerdere afwijzingen onherroepelijk waren geworden.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. Partijen hebben de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Raad van State, waarbij zij binnen vier weken na verzending van de uitspraak een beroepschrift moeten indienen.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 05 / 18458 (beroep [eiser])
AWB 05 / 18459 (beroep [eiseres])
uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 25 april 2006
in de zaak van:
[eiser], geboren op [geboortedatum] 1974, eiser en
[eiseres], geboren op [geboortedatum] 1975, eiseres, mede voor hun minderjarige kind [kind], geboren op [geboortedatum] 2002,
allen van Mongoolse nationaliteit, tezamen te noemen eisers,
gemachtigde: mr. drs. E.W.B. van Twist, advocaat te Dordrecht,
tegen:
de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
verweerder,
gemachtigde: mr. W.B. Klaus, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eisers hebben op 5 november 2004 (herhaalde) aanvragen ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvragen bij besluiten van 13 april 2005 afgewezen. Eisers hebben tegen de besluiten op 22 april 2005 beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 9 maart 2006. Eisers zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Eisers hebben eerder, op 5 november 1999 (eiser) en op 14 juni 2000 (eiseres), aanvragen gedaan om toelating als vluchteling. Deze aanvragen zijn bij besluiten van 3 mei 2002 afgewezen. Eisers hebben hiertegen op respectievelijk 6 en 29 mei 2002 beroep ingesteld. Bij uitspraken van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Middelburg (hierna: rechtbank Middelburg), van 10 mei 2004 (AWB 02/35016 en Awb 02/41435), zijn de beroepen van eisers ongegrond verklaard. Het door eiseres ingediende hoger beroep is bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 2 augustus 2004 ongegrond verklaard. Tegen de uitspraak in de zaak van eiser stond geen hoger beroep open. Aldus zijn de afwijzende besluiten op de aanvragen van eisers onherroepelijk geworden.
2.3 Zoals hij reeds bij zijn eerdere asielaanvraag heeft aangegeven, heeft eiser bij zijn herhaalde aanvraag naar voren gebracht dat hij in zijn land van herkomst is beschuldigd van en veroordeeld voor spionage, omdat hij een geheime militaire kaart naar China had gebracht. Eiser heeft aan zijn herhaalde aanvraag de volgende stukken (met vertalingen) ten grondslag gelegd:
- een afschrift van de ontslagbrief van het Ministerie van Defensie van 30 september 1999;
- een opsporingsverzoek van de kantonrechter van district Songino Hairhan aan de afdeling openbare orde van het algemene politiebureau van 18 januari 2000;
- een bevel tot opsporing van het Ministerie van Defensie aan de kantonrechter van district Songino Hairhan van 5 januari 2000;
- een bevel tot opsporing van de afdeling openbare orde aan de chefs van de politiebureaus van de Districten, Provincies en stad Ulaanbaatar van 25 januari 2000;
- een afschrift van het vonnis in eisers zaak namens de overheid van Mongolië, met nummer 327, van 10 november 2003 (het vonnis);
- een afschrift van een (onofficiële) vertaling van Mongoolse wetsartikelen;
- afschriften van vijf krantenartikelen;
- afschriften van een vertaling van politienieuws, 2003, nummer 01/51;
Verwezen wordt daarnaast naar de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Breda (hierna: rechtbank Breda) van 9 januari 2004 (AWB 01/39696) inzake de procedure van [werkgever], die in het land van herkomst eisers baas was.
Eiseres verwijst bij haar herhaalde aanvraag naar de documenten die eiser ten grondslag heeft gelegd aan zijn herhaalde aanvraag.
2.4 Verweerder heeft de aanvraag van eisers afgewezen omdat niet aannemelijk is geworden dat aan eiser een onevenredige of discriminatoire bestraffing in de zin van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Vluchtelingenverdrag) is opgelegd. Het door eiser overgelegde vonnis van 10 november 2003 is daarvan een bevestiging. Er is daarnaast geen sprake van schending van artikel 3 van het Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
2.5 Eisers hebben hier in beroep - samengevat - het volgende tegen ingebracht. Verweerder heeft de door eiser aangevoerde en overgelegde nova verkeerd geïnterpreteerd. Verweerder had, in de context van het Mongoolse politieke en culturele denken, als uitgangspunt moeten nemen de waarde zoals die gewogen dient te worden in het licht van de persoon of hoedanigheid van eiser. Verweerder heeft miskend dat de ‘gewone gevangenisstraf’ voor de duur van twaalf jaar per definitie discriminatoir van aard is in het geval een strafbaar feit wordt gefingeerd vanuit individueel bepaalde motieven van politieke spelers op topniveau. Het doel van eisers detentie is het beschadigen van zijn baas, waarbij de kans op een mensonterende behandeling dan wel het plaatsvinden van een ‘ongeluk’ reëel is.
2.6 Verweerder heeft zich in zijn verweerschrift op het standpunt gesteld dat bij eisers (herhaalde) aanvraag geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.7 De gemachtigde van eisers heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat het ontslagbevel van 30 september 1999, het opsporingsverzoek van 18 januari 2000, het opsporingsbevel van het Ministerie van Defensie van 5 januari 2000 en het opsporingsbevel van de afdeling openbare orde van 25 januari 2000 niet kunnen worden beschouwd als nova in de zin van artikel 4:6 Awb.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.8 Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager ingevolge artikel 4:6, eerste lid, Awb gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan ingevolge artikel 4:6, tweede lid, Awb zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 Awb de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
2.9 De rechtbank beoordeelt ambtshalve of aan de aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. Daaronder moeten worden begrepen feiten en omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere besluit of die niet voor het nemen van dat besluit konden worden aangevoerd en bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden die niet voor het nemen van het eerdere besluit konden worden overgelegd. Dergelijke nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden rechtvaardigen echter geen nieuwe rechterlijke beoordeling, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit.
2.10 Ten aanzien van het door eiser overgelegde afschrift van het vonnis van 10 november 2003 overweegt de rechtbank dat dit stuk niet kan wordt beschouwd als een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid in de zin van artikel 4:6 Awb. Er is immers niet gebleken dat in de bestuurlijke fase is komen vast te staan dat sprake is van een authentiek document. Eiser heeft in beroep evenmin aannemelijk gemaakt dat sprake is van een authentiek document. De gevolgen van deze omstandigheid komen bij een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 Awb voor risico van eiser (zie ook uitspraak van de Afdeling van 26 juli 2005, 200503825/1).
2.11 De door eiser overgelegde afschriften van krantenberichten kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet worden beschouwd als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 Awb. Nog afgezien van het feit dat niet alle artikelen gedateerd zijn, hebben geen van de artikelen betrekking op (de individuele situatie van) eiser zelf zodat op voorhand duidelijk is dat zij niet kunnen afdoen aan het afwijzende besluit in de eerdere asielprocedure.
2.12 Met betrekking tot het door eiser overgelegde politienieuws overweegt de rechtbank dat dit stuk evenmin kan worden beschouwd als een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid in de zin van artikel 4:6 Awb. Hiertoe dient allereerst te worden opgemerkt dat onduidelijk is wat de status is van dit stuk. Het betreft immers een vertaling, waarvan de originele tekst niet is overgelegd.
Voor zover het stuk een krantenartikel betreft wordt overwogen dat het niet kan worden aangemerkt als een te verifiëren objectieve bron, omdat niet duidelijk is van welke krant het stuk afkomstig is en wie de auteur is van het stuk. Indien het stuk dient te worden aangemerkt als een van de politie afkomstig opsporingsbericht wordt overwogen dat niet vast is te stellen dat het stuk authentiek is. De rechtbank verwijst hiertoe naar hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 2.10.
2.13 De uitspraak van de rechtbank van 9 januari 2004 inzake de procedure van [werkgever], waarnaar eiser heeft verwezen, kan ook niet worden aangemerkt als een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid in de zin van artikel 4:6 Awb. Blijkens de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 10 mei 2004 (AWB 01/39696) is deze uitspraak reeds meegenomen in eisers eerdere asielprocedure. Verwezen wordt hiertoe naar rechtsoverweging 8 in voornoemde uitspraak van de rechtbank Middelburg.
2.14 Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, Awb.
2.15 De beroepsgrond van eiser dat hij op grond van artikel 3 EVRM voor een verblijfsvergunning in aanmerking komt, slaagt niet. Zelfs indien sprake is van gedwongen terugkeer naar een land waar, naar gesteld, een risico bestaat op een met artikel 3 EVRM strijdige behandeling of bestraffing moet volgens vaste jurisprudentie in de regel worden voldaan aan de in artikel 4:6 Awb neergelegde nationale procedureregels. Slechts onder bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden kan noodzaak bestaan om deze regel niet tegen te werpen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerder hem op grond van het bepaalde in artikel 3 EVRM in Nederland bescherming had moeten geven. In de eerste plaats speelt daarbij een rol dat de authenticiteit van het vonnis waarop hij zich beroept niet kan worden vastgesteld. In de tweede plaats is eiser er niet in geslaagd te onderbouwen en aannemelijk te maken dat hij op grond van het vonnis bij uitzetting een reëel risico loopt om naar aanleiding van dit vonnis te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen in de zin van laatstgenoemde verdragsbepaling.
2.16 De rechtbank zal de beroepen ongegrond verklaren.
2.17 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, voorzitter, en mrs. H.C. Greeuw en E.B. de Vries – van den Heuvel, leden van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en op 25 april 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. P.C. Ypma, griffier.
afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.