RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 04 / 52255 (beroep)
AWB 04 / 52256 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 26 juli 2006
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1969, van Somalische nationaliteit,
eiser/verzoeker, verder te noemen eiser,
gemachtigde: mr. K. Mohassel Zadeh, advocaat te Den Haag,
de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
verweerder,
gemachtigde: mr. I.A.M. de Groot, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1.1 Eiser heeft op 15 januari 2003 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘medische behandeling’. Bij brief van 20 oktober 2003 heeft eiser verweerder verzocht hem wegens schrijnende omstandigheden verblijf in Nederland toe te staan. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 6 april 2004, verzonden op 14 april 2004, afgewezen en heeft eiser geen verblijfsvergunning regulier wegens schrijnende omstandigheden verleend. Eiser heeft tegen het besluit op 11 mei 2004 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 18 november 2004 ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit op 24 november 2004 beroep ingesteld.
1.2 Eiser heeft op 24 november 2004 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
1.3 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4 De openbare behandeling van de geschillen heeft plaatsgevonden op 14 juni 2006. Eiser en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd.
2.3 In artikel 17, eerste lid, Vw en artikel 3.71, tweede lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) zijn de categorieën vreemdelingen opgesomd die zijn vrijgesteld van het mvv-vereiste. Ingevolge artikel 3.71, vierde lid, Vb kan onze minister het eerste lid van dit artikel buiten toepassing laten, voorzover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (de zogenaamde hardheidsclausule).
2.4 In B1/2.2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) is onder meer bepaald dat van de bevoegdheid tot toepassing van de hardheidsclausule over te gaan alleen gebruik wordt gemaakt in zeer bijzondere gevallen.
2.5 Verweerder stelt zich - samengevat - op de volgende standpunten. De aanvraag is afgewezen omdat eiser niet in het bezit is van een geldige mvv en ook niet voor vrijstelling daarvan in aanmerking komt. Blijkens het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 2 februari 2004 is eiser in staat te reizen. Bij het uitblijven van een medische behandeling vindt geen medische noodsituatie op korte termijn plaats. Voorts is beperkte behandeling van de klachten van eiser in zijn land van herkomst mogelijk. Toetsing aan artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) vindt alleen plaats binnen de asielprocedure. In hetgeen door eiser is aangevoerd ziet verweerder voorts geen aanleiding tot het geven van toepassing aan de hardheidsclausule. Gelet op de inhoud van het bezwaarschrift is afgezien van het horen van eiser.
2.6 Eiser heeft daar het volgende - samengevat - tegenin gebracht. Gedwongen terugkeer van eiser naar Somalië levert strijd met artikel 3 EVRM op. Eiser is ziek en is hiervoor onder behandeling. Van hem kan niet verlangd worden om terug te keren naar zijn eigen land ten einde daar een mvv te halen omdat er een vertrekmoratorium geldt voor de minderheidsgroep waartoe eiser behoort. Het uitblijven van medische behandeling kan op korte termijn leiden tot een medische noodsituatie. Uit een verklaring van de behandelend psychiater van 27 september 2002 blijkt dat bij het uitblijven van een behandeling suïcide mogelijk is.
2.7 Ter zitting heeft verweerder desgevraagd aangegeven dat het, gelet op het categoriaal beschermingsbeleid inzake Somalische asielzoekers niet afkomstig uit Puntland of Somaliland, van eiser niet verlangd wordt om in Somalië een mvv aan te vragen, maar in het dichtsbijzijnde land waar een Nederlandse vertegenwoordiging is gevestigd.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.8 Niet in geschil is dat eiser niet in het bezit is van een geldige mvv. Ter beoordeling ligt voor de vraag of verweerder op goede gronden heeft geoordeeld dat eiser niet in aanmerking komt voor vrijstelling daarvan.
2.9 Uit het BMA-advies van 2 februari 2004 blijkt onder meer het volgende. De klachten van eiser bestaan uit psychische klachten en oorklachten. Eiser lijdt vermoedelijk aan een schizoïde persoonlijkheid. Voorts is er sprake van een posttraumatische stressstoornis en een depressieve stoornis. Verder mist eiser copingstrategieën om zich te kunnen handhaven. Eiser wordt behandeld met een antipsychoticum en een antidepressivum en heeft steunend contact.
Uitgaande van de beschikbare informatie met betrekking tot de therapiemogelijkheden in het land van herkomst is beperkte behandeling mogelijk. Het uitblijven van een medische behandeling zal niet tot een medische noodsituatie op korte termijn leiden. De sociaal psychiatrisch verpleegkundige geeft aan dat er bij terugkeer sprake zal zijn van ernstige teloorgang. Suïcidaliteit is niet uit te sluiten bij uitzetting als eiser geen beroep meer kan doen op de hem aangeboden behandeling en hulpverlening. Er is nooit komen vast te staan dat eiser psychotisch is geweest. Uit de brieven, opgesteld door de sociaal psychiatrisch verpleegkundige kan niet worden gedestilleerd dat er sprake is van een dusdanig ernstig psychiatrisch ziektebeeld, dat zonder begeleiding en medicatie er een medische noodsituatie zal ontstaan op korte termijn.
Eiser wordt in staat geacht te reizen met de gangbare vervoermiddelen.
2.10 De rechtbank stelt vast dat het BMA-advies ziet op het reizen naar en de behandelmogelijkheden in Somalië.
2.11 Voorts stelt de rechtbank vast dat verweerder niet van eiser verlangt een mvv-procedure in Somalië te doorlopen, maar in het dichtsbijzijnde land waar een Nederlandse vertegenwoordiging is gevestigd.
2.12 Nu het BMA-advies niet ziet op de behandelingsmogelijkheden in één van de landen waar eiser een mvv-procedure dient te doorlopen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder ter onderbouwing van het bestreden besluit niet kan volstaan met een BMA-advies dat ziet op de behandelingsmogelijkheden in Somalië. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat onderzoek naar behandelingsmogelijkheden in buurlanden van Somalië niet relevant is voor het oordeel dat aan eiser het mvv-vereiste tegengeworpen kan worden, nu blijkens het BMA-advies bij het uitblijven van behandeling geen medische noodsituatie op korte termijn zal ontstaan. Dit standpunt wordt door de rechtbank niet gevolgd, reeds omdat naar het oordeel van de rechtbank uit het BMA-advies, waarvan de inhoud samengevat is weergegeven in rechtsoverweging 2.9, niet onomstotelijk volgt dat een medische noodsituatie op korte termijn bij het uitblijven van behandeling volledig is uit te sluiten.
2.13 Gelet op voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het thans voorliggende BMA-advies niet ten grondslag heeft kunnen leggen aan de conclusie dat van eiser verlangd mag worden zich te wenden tot het dichtsbijzijnde land waar Nederlandse vertegenwoordiging is gevestigd en aldaar een mvv-procedure af te wachten.
2.14 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 Awb.
2.15 De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
2.16 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.17 Verweerder zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb worden veroordeeld in de kosten die eiser heeft gemaakt en met toepassing van artikel 8:75, derde lid zal de rechtspersoon worden aangewezen die de kosten moet vergoeden. De kosten ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn € 644,-- in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1) en € 322,-- in verband met het verzoek om voorlopige voorziening (1 punt voor het verzoekschrift, wegingsfactor 1; er is geen aanleiding voor toekenning van een afzonderlijk punt voor de behandeling van dat verzoek ter zitting). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, moeten deze bedragen ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb worden betaald aan de griffier.
2.18 Met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, respectievelijk 8:82, vierde lid, Awb zal de Staat der Nederlanden worden aangewezen als rechtspersoon die het betaalde griffierecht moet vergoeden.
ten aanzien van de hoofdzaak:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van 11 mei 2004 met inachtneming van deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de kosten ad € 644,-- en draagt de Staat der Nederlanden op deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, te voldoen;
3.5 draagt de Staat der Nederlanden op het betaalde griffierecht ad € 136,- aan eiser te vergoeden.
ten aanzien van de gevraagde voorlopige voorziening:
3.6 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.7 veroordeelt verweerder in de kosten ad € 322,-- en draagt de Staat der Nederlanden op deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, te voldoen;
3.8 draagt de Staat der Nederlanden op het betaalde griffierecht ad € 136,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.B. de Vries, rechter, tevens voorzieningenrechter, en op 26 juli 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. S.L.L. van den Akker, griffier.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.